Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Delokalisatie, Mondialisering, een actualisatie-rapport over België (20/04/1998)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

Deze studie gaat na of de delokalisatie en mondialisering sinds de publicatie van onze eerste studie in 1994 al dan niet uitbreiding neemt in het Belgische bedrijfsleven. Volgende vragen worden beantwoord :

  • in welke landen zijn de Belgische ondernemers actief ?
  • welke sectoren zijn betrokken bij de mondialisering ?
  • wat zijn de motieven voor de aanwezigheid in het buitenland ?
  • in welke gevallen gaat het om enge delokalisatie, om expansie of om diversificatie ?
  • hoe staat het met de keerzijde van de medaille : de buitenlandse ondernemingen in België ?

Deze studie analyseert verschillende beschikbare Belgische statistieken en geeft de resultaten van de uitgevoerde enquêtes bij onze diplomatieke posten en bij de drie vakbonden. De besluiten werden getrokken door de verschillende bronnen met elkaar te vergelijken.

Het onderzoek bevestigt de vaststellingen uit de vorige studie van 1994. Belgische bedrijven richten zich vooral naar onze buurlanden met Frankrijk als belangrijkste investeringsland. Nederland komt op de tweede plaats. De investeringen in Oost-Europa groeien sneller dan deze in Zuidoost Aziatische landen, maar ze blijven in beide regio’s toch nog steeds marginaal. De voornaamste beweegredenen om naar het buitenland te trekken zijn in meer dan de helft van de gevallen aanwezigheid op de buitenlandse markten en de groeipotentialiteiten van de onderneming. Het motief loonkost blijft op de derde plaats, niettegenstaande die kost van productie-arbeiders in België bovenaan de ladder van de landen staat.

In verband met enge delokalisatie - dit is met afbouw (wat niet altijd sluiting inhoudt) in België - blijven de vroegere conclusies staande : het blijft, algemeen genomen voor het geheel van de industrie en de diensten, met 10% van de Belgische vestigingen in het buitenland, een eerder beperkt fenomeen. Dit neemt evenwel niet weg dat naar bepaalde geografische zones in het buitenland toe en in bepaalde industriële sectoren die enge delokalisatie toch vrij belangrijk is.

Het percentage ligt bijvoorbeeld al hoger in de industrie dan bij de diensten. Zo noteert men bij industriële vestigingen van Belgische bedrijven in de Europese Unie dat 24% kan in verband gebracht worden met enge Delokalisatie en dat dit in Centraal-Europa om 37% van de gevallen gaat (maar het gaat wel om een veel kleiner aantal). Dit neemt niet weg dat de categorie van delokalisatie die we “expansie” noemen en niet gepaard gaat met afbouw in België, belangrijker blijft dan de delokalisaties met afbouw (in de EU 62% en in Centraal-Europa 52% van de industriële vestigingen).

In Portugal, Ierland en zeker in Tunesië is daarentegen de enge delokalisatie de belangrijkste categorie: meer dan de helft van onze industriële vestigingen in die landen zijn gepaard gegaan met afbouw in België.

De bedrijfstakken of productgroepen werden langs vier verschillende zijden benaderd; ze kunnen bedreigd zijn door invoer, ze kunnen delokalisaties doorgevoerd hebben met afbouw in België, ze kunnen jobdestructies genoteerd hebben en ze kunnen filialen in het buitenland opgericht hebben. De vier benaderingen wijzen niet allemaal op een bedreiging. Zo is enge delokalisatie negatief voor de activiteit in België, maar in bepaalde gevallen kan het de enige uitweg zijn om de onderneming te redden. Een filiaal in het buitenland, langs de andere kant, wijst meestal op expansie en op het dynamisch inspelen op de mondialiseringsbeweging, maar het kan gepaard gaan met productie in het buitenland die een deel van de productie in ons land kan vervangen zonder dat dit onmiddellijk kan geboekt worden als een enge delokalisatie.

Dikwijls neemt in dergelijke gevallen de werkgelegenheid in België in de afdelingen R&D, conditionering en marketing zelfs toe. Dit alles maakt dat de vier benaderingen slechts een indicatie kunnen aanreiken van sectorgevoeligheid voor mondialisering of delokalisatie.

Opvallend is wel dat als men de sterkst betrokken productgroepen van de vier benaderingen naast elkaar legt, men toch in veel gevallen dezelfde groepen terugvindt. Die “gevoelige” sectoren zijn :

  • Kleding, bont, breigoed, toebehoren
  • Elektronische apparaten, radio, TV,...
  • Schoeisel
  • Machines, gereedschap, werktuigen
  • Metallurgie
  • Oliën, vetten, conserven, ...
  • Meubels, houtproducten, panelen
  • Transportmiddelen andere dan auto’s
  • Lampen, verlichtingsapparaten
  • Huishoudelijke elektrische apparaten
  • Tabaksproducten
  • Niet-metaalhoudende mineralen
  • Rubber en synthetische vezels.

Het effect van mondialisering en delokalisatie op de werkgelegenheid is moeilijk te achterhalen behalve in de gevallen van enge delokalisatie. Daar beschikken we, via een enquête bij de vakbonden, over de gegevens van collectieve ontslagen verbonden met enge delokalisatie. Tijdens de periode 1990-1995 werden 17279 werknemers getroffen door delokalisatie, dit is 19% van de door collectief ontslag getroffen werknemers. Jaarlijks komt dat neer op 2000 tot 3900 werknemers.

Soms wordt aangevoerd dat de goedkope invoer uit de lageloonlanden voor bepaalde sectoren aan de basis ligt van de afbouw van activiteit en/of werkgelegenheid in België. Vooreerst moet het belang van die invoer gerelativeerd worden. Het aandeel van de vier beschouwde delokalisatiezones : (Zuid-Europa, Oost-Europa, zonder Rusland maar met Turkije, het Verre Oosten zonder Japan, Noord-Afrika), blijft, niettegenstaande het toeneemt, zeer beperkt en bereikt in 1995 een waarde van 270 miljard BEF of slechts 7,6% van onze totale invoer van de be- en verwerkende nijverheid. Daar komt nog bij dat onze handelsbalans met die zones zeer positief is en toeneemt. Het effect van die invoer moet bijgevolg, globaal genomen, niet overroepen worden. Dat neemt niet weg dat bepaalde productgroepen wél die invoerdreiging ervaren. Van de 101 beschouwde productgroepen konden we er, op basis van twee criteria, 36 selecteren die als “bedreigend” mogen beschouwd worden. De belangrijkste van die productgroepen werden hiervoor reeds genoemd.

Tot slot werd ook de keerzijde belicht : de in België binnenstromende directe investeringen en de filialen van buitenlandse moedermaatschappijen in ons land.

Wat de binnenstromende bruto-investeringen betreft (dus zonder desinvesteringen), stelt men vast dat ons land altijd meer investeringen heeft weten aan te trekken dan wijzelf investeerden in het buitenland. Dat positief saldo is het grootst in 1992 : de binnenstromende bruto investeringen zijn dat jaar vier maal groter dan de uitstromende. In 1995 bereikt men een “break-even” punt maar in 1996 nemen de binnenstromende investeringen opnieuw sterk toe.

Wat de filialen van buitenlandse maatschappijen betreft, zijn het de Franse maatschappijen gevolgd door de Amerikaanse die zorgen voor de grootste tewerkstelling in ons land. De werkverschaffing door buitenlandse ondernemingen in ons land wordt voor 54% gerealiseerd door industriële vestigingen waarvan de chemische nijverheid gevolgd door de auto-assemblage de belangrijkste zijn.

  Beschikbare gegevens

None

  Thema's

None

  JEL

None

  Keywords

None

Please do not visit, its a trap for bots