Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

De economische verkenningen 1997-2001 : het Federaal Planbureau geeft een stand van zaken (23/04/1997)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

De Vooruitzichten 1997-2001 zullen aan de sociale partners worden voorgesteld tijdens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven op 23 april.

De diagnose voor 1997 bevestigd

De vooruitzichten 1997-2001 passen in het kader van de in 1996 gevolgde procedure. Zij stoelen op de korte-termijnvooruitzichten van het Federaal Planbureau[1], die aangepast werden door er de beslissingen van de begrotingscontrole in op te nemen en, zo nodig, er de conjuncturele veranderingen in te verrekenen.

Die twee elementen betekenen geen gevoelige verandering voor de in februari gemaakte diagnose van de Belgische economie in 1997. De economische groei, die voornamelijk gedragen wordt door de netto uitvoer en de investeringen, zou 2,1 procent bedragen; het particulier verbruik zou zwak blijven (+1,1 procent) en de werkloosheid zou ongeveer op het peil van 1996 blijven, nl. 640.000 werklozen[2] (530.000 volgens de definitie van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (MTA)), ondanks een vooruitgang van de werkgelegenheid (+0,4 procent); de netto-uitvoer blijft een hoog overschot vertonen (5,7 procent van het BBP).

De groei van de werkgelegenheid (ongeveer 15.000 eenheden) zou, enerzijds, toe te schrijven zijn aan de toename van de deeltijdse arbeid en, anderzijds, aan het groter aantal zelfstandigen. Die groei situeert zich alleen in de verhandelbare diensten, in de nijverheid zouden er meer dan 10.000 arbeidsplaatsen verloren gaan.

Het inflatiepercentage moet lichtjes naar beneden herzien worden : een groei met 1,9 procent voor de algemene index van de consumptieprijzen en met 1,6 procent voor de gezondheidsindex.

In die omstandigheden en gelet op alle genomen maatregelen, enerzijds, en op het verwachte rentepeil, anderzijds, zou de financieringsbehoefte van de gezamenlijke overheid 2,5 procent van het BBP bedragen. Die spectaculaire verbetering zou vooral te danken zijn aan de daling van de rentelasten (-0,5 procent van het BBP) en de stijging van het primaire overschot (+0,3 procent van het BBP). België zou dus voldoen aan de Maastricht-norm, zelfs bij problemen met het rentepeil. Een mogelijkheid die niet kan worden uitgesloten op de vooravond van de derde fase van de EMU (de door de Regering toegepaste risico-marge bedraagt immers 0,3 procent van het BBP).

Een dergelijk peil van het overheidstekort staat - in het kader van de voorziene nominale groei (+3,6 procent) garant voor een geleidelijke vermindering van het percentage van de overheidsschuld.

Middellange termijn : een geactualiseerde internationale context

Voor een kleine open economie zoals de Belgische, hangen de economische vooruitzichten op middellange termijn sterk af van de gebruikte hypothesen inzake de internationale context.

Het Federaal Planbureau heeft ervoor gekozen een scenario uit te werken op basis van de middellange-termijnvooruitzichten van de Europese Commissie. Hierin wordt een sterk herstel van de Europese groei verondersteld, gedragen door een succesvolle convergentie, die tot de monetaire unie moet leiden, en de ontwikkeling van exogene effecten[3] als gevolg van het beter vertrouwensklimaat.

Uit voorzichtigheid werd in deze studie evenwel geen rekening gehouden met de exogene effecten. De internationale context uit de vooruitzichten van de Commissie werd dus aangepast. Bovendien noopte de ontwikkeling van de rentevoeten en van de wisselkoersen tijdens de jongste maanden eveneens tot een aanpassing van de beginhypothesen.

Al die wijzigingen werden coherent in het scenario van de Commissie ingevoerd, waarbij rekening werd gehouden met de interacties van de financiële, reële en prijsvariabelen, op basis van het internationale-economiemodel van het Federaal Planbureau[4]. De jaarlijkse groei van de potentiële uitvoermarkten - de drijvende kracht achter het herstel - zou voor de periode 1997-2001 6,1 procent bedragen (t.o.v. 5,2 procent van de periode 1987-1996). Dit gunstige vooruitzicht past in het kader van een Europees herstel, in de hand gewerkt door een soepeler monetair beleid - in de context van een loonontwikkeling, conform aan het objectief van prijsstabiliteit - en door een verbeterde competitiviteit die door de appreciatie van de dollar ondersteund wordt. Zelfs indien het begrotingsbeleid door bezuinigingen gekenmerkt blijft, dan nog zou de Europese groei niet door nieuwe restrictieve maatregelen in het gedrang gebracht worden.

Dit scenario zou eerder verstoord worden indien de Monetaire Unie zou mislukken; in dat geval moet men vrezen voor een stijging van de rentevoeten en voor turbulentie op de wisselmarkten, hetgeen nadelige gevolgen zou hebben voor de groei, de werkgelegenheid en de inkomsten.

Zo ook zou een hoger delocalisatietempo ten koste van onze belangrijkste handelspartners een dergelijk scenario in het gedrang kunnen brengen.

België : een snellere economische groei

In een dergelijke Europese context zou de groei van de Belgische economie zich in 1998 doorzetten (2,6 procent) en jaarlijks gemiddeld 2,4 procent bedragen over de periode 1997-2001. Op middellange termijn, zou hij gedragen worden door de investeringen en de netto-uitvoer; de groei van het particulier verbruik zou zwak blijven (gemiddeld 1,5 procent per jaar) als gevolg van de relatieve zwakte van het reële beschikbaar inkomen van de gezinnen.

Over de periode 1997-2001 zou het reële beschikbaar inkomen van de gezinnen jaarlijks gemiddeld met amper 1,6 procent stijgen, ondanks de toename van de werkgelegenheid. In weerwil van de hypothese waarbij de gemiddelde loonkost in de ondernemingen de maximaal toegelaten loonnorm benadert[5], zou de toename van de lonen onder de productiviteitsgroei blijven. Bovendien, voor wat de door de overheid betaalde lonen en sociale toelagen betreft, wordt in de projectie geen rekening gehouden met een nieuwe sociale programmatie noch met enige andere aanpassing dan de indexering[6].

Gelet op de beschikbare productiefactoren heeft de omvang van de groei geen belangrijke weerslag op de inflatie : het groeitempo van de consumptieprijzen zou ongeveer 2 procent bedragen.

De investeringen zouden heel wat lager blijven dan het nationaal spaarvolume (de financieringscapaciteit van het land zou in 1997 oplopen tot 4,5 procent van het BBP en tot 5,3 procent in 2001). De Belgische economie zou dus schuldvorderingen t.o.v. het buitenland blijven opstapelen, nl. voor een bedrag van ongeveer 400 miljard B.F. in 1997 en meer dan 500 miljard B.F. in 2001.

De werkgelegenheid neemt toe maar de werkloosheid daalt slechts langzaam en in beperkte mate

De groei van de productiviteit, die tijdens de recessie sterk was afgezwakt, zou zich moeten herstellen maar toch matig blijven. De economische groei zou arbeidsintensiever moeten zijn dan tijdens het herstel van 1986-1990 dank zij de loonmatiging, de vermindering van de sociale bijdragen en de specifieke maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid.

Met een toename van de uurproductiviteit met gemiddeld ongeveer 2,1 procent per jaar en een verdere vermindering van de arbeidsduur (voornamelijk als gevolg van de groei van het deeltijds werk in de sector der verhandelbare diensten), zou de groei van de productiviteit per hoofd minder dan 2 procent bedragen (gemiddeld 1,9 procent per jaar tussen 1997 en 2001). De economische groei zou dus duidelijk boven de drempel van arbeidscreatie uitstijgen. Bijgevolg zou de werkgelegenheid tegen 2001 met ongeveer 100.000 eenheden moeten toenemen.

De sectorale herverdeling van de werkgelegenheid zou nog sterker worden, daar het verlies aan werkgelegenheid in de nijverheid zou voortduren : de verhandelbare diensten (zonder vervoer en verkeer) zouden instaan voor 106 procent van de arbeidscreatie.

Door de toename van de actieve bevolking - als gevolg van de immigratie, de evolutie van de activiteitsgraad van de vrouwen en de pensioenhervorming - zal de verbetering van de werkgelegenheid een beperkte weerslag op de werkloosheid hebben : het aantal werklozen[7] zou in 2001 nog steeds om en bij de 600.000 bedragen (480.000 volgens de definitie van het MTA).

Gesaneerde overheidsfinanciën in België

Voor wat de overheidsfinanciën betreft werden de vooruitzichten opgesteld in de veronderstelling dat de huidige regels en beleidslijnen van toepassing zouden blijven. Het beheer van de overheidsuitgaven blijft dus gekenmerkt door bezuinigingen : in Openbaar Ambt of voor de sociale toelagen wordt er geen enkel nieuw voordeel toegestaan (naast de reeds geprogrammeerde voordelen), de groei van de uitgaven in de gezondheidszorg worden nog steeds streng gecontroleerd, de meeste overige overheidsuitgaven kennen een trage groei, die, ofwel, een voortzetting is van de recente tendensen, ofwel, beperkende meerjarenprogramma's van de departementen weerspiegelt.

Vanzelfsprekend betekent een onveranderd beleid - en dit is met name het geval voor de uitgaven in de gezondheidszorg - dat er, in het kader van opeenvolgende begrotingen, terugkerende maatregelen genomen kunnen worden.

Op basis hiervan zou het primair overschot op middellange termijn opnieuw verbeteren (het zou stijgen van 5,2 procent van het BBP in 1996 tot 6 procent in 2001).

Gelet op de aanzet van een omgekeerd sneeuwbaleffect en de daling van de impliciete rentevoet van de schuld, zouden de rentelasten snel blijven dalen (van 8,6 procent van het BBP in 1996 tot 7,1 procent in 2001); de financieringsbehoefte van de Overheid zou dalen van 3,4 procent in 1996 tot 1,1 procent in 2001.

De sociale zekerheid draagt in belangrijke mate tot dit resultaat bij. De sociale uitgaven dalen aanzienlijk (in procent van het BBP), vooral als gevolg van de lagere werkloosheid, de pensioenhervorming en de hervorming van de kinderbijslag.

De verbetering van het primaire overschot zou vooral in 1997 - 5,5 procent van het BBP - en 2001 voelbaar zijn. In 1998, zou er evenwel een lichte achteruitgang zijn (5,4 procent van het BBP) als gevolg van een daling met 0,3 procent van het BBP van het primaire overschot van Entiteit I[8].

Internationale overeenkomsten inzake begroting ...

De voortdurende vermindering van het overheidstekort in een context waarin de financieringsbehoefte van de gezamenlijke overheid onder de 3 procent zou blijven, beantwoordt aan het engagement dat de Belgische overheid is aangegaan in Dublin, waar de Europese Raad het "Groei- en Stabiliteitspact" goedkeurde. Het pact, dat bij het begin van de derde fase van de EMU (dus in principe op 1 januari 1999) automatisch van kracht wordt, veronderstelt dat de lidstaten er op middellange termijn in slagen te komen tot "een begrotingssituatie die het evenwicht benadert of een overschot vertoont".

Naast deze tamelijk algemene doelstelling, voorziet het Pact een zeer uitdrukkelijk controle- en boetenmechanisme om, indien nodig, "ontsporende begrotingen" te sanctionneren; dit mechanisme voorziet met name :

  • de verplichting van de lidstaten om elk jaar aan de Raad een "stabiliteitsprogramma" voor te leggen, waarin de middellange-termijndoelstellingen inzake tekort en schuldgraad worden beproken;
  • de toepassing van aanzienlijke financiële sancties indien de 3 procent-norm overschreden wordt, behalve wanneer die overschrijding te wijten is aan een uitgesproken recessie (economische groei van -2 procent of minder).

Die laatste bepaling weegt uiteraard zwaar omdat zij de lidstaten verplicht hun structureel tekort goed en wel onder de drie procent te houden. Een aantal simulaties uitgevoerd in het kader van de "Vooruitzichten 1997-2001", maakt het mogelijk de omvang van een conjuncturele vertraging, die België in moeilijkheden zou kunnen brengen, gegeven de hypothesen inzake rentevoeten en begrotingsbeleid van de projectie.

Uit de analyse blijkt met name :

  • dat de macro-economische prestatie op korte termijn (1997-1998 en zelfs 1999) essentieel is voor een voldoende groot verschil tussen het tekort en de 3 procent-norm om een recessie te kunnen opvangen;
  • dat het risico op overschrijding van de 3 procent-norm in 1998 en 1999 niet volledig uitgesloten is;
  • dat het verloop van het tekort, zoals dat naar voor komt in de "Vooruitzichten 1997-2001", het mogelijk maakt vanaf het jaar 2000 elk risico op overschrijding uit te sluiten.

... en inzake CO2-uitstoot

Hoewel de doelstellingen inzake het overheidstekort waarschijnlijk zullen worden bereikt, zal dit niet het geval zijn voor de doelstelling waartoe België zich op een heel ander terrein heeft verbonden : de vermindering van de koolstofdioxyde-uitstoot (verantwoordelijk voor het broeikaseffect en de opwarming van het klimaat) met 5 procent tegen het jaar 2000 t.o.v. het peil in 1990 lijkt onhaalbaar. Gelet op de verwachte ontwikkeling van het energieverbruik zou de uitstoot in 2000 de doelstelling met ongeveer 13 procent overschrijden.

 

[1] Instituut der Nationale Rekeningen - Federaal Planbureau. Economische Vooruitzichten 1997.

[2] Op 30 juni (definitie FPB - m.i.v. de bejaarde niet-werkzoekende werklozen).

[3] Positieve rationele verwachtingen op het vlak van het investeringsgedrag.

[4] HERMES-LINK-Model

[5] Conform de wet van juli 1996 wordt de norm berekend als gemiddelde van de loontoename in Nederland, Zwitserland en Frankrijk.

[6] Naast de in het kader van de pensioenhervorming voorziene aanpassingen.

[7] Volgens de definitie van het Federaal Planbureau.

[8] Federale Overheid + Sociale Zekerheid.

  Beschikbare gegevens

None

  Thema's

None

  JEL

None

  Keywords

None

Please do not visit, its a trap for bots