Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…
Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.
Het Federaal Planbureau stelt een analyse voor over de economische groei en de productiviteit in België. Daartoe werd voor de eerste keer gebruik gemaakt van de databank die in het kader van het EUKLEMS-project werd gecreëerd. Dit internationale project, dat gefinancierd wordt door het 6e kaderprogramma van de Europese Commissie, is erop gericht voor elke EU-lidstaat productiviteitsmetingen op een meer gedetailleerd bedrijfstakniveau en over lange periodes te ontwikkelen. Die berekeningen maken het mogelijk een beter inzicht te verwerven in de determinanten van de groei en de productiviteit en zijn, zowel op Belgisch als Europees niveau, een primeur.
Dit rapport met als titel ‘Growth and Productivity in Belgium’ beschrijft de voornaamste determinanten van de economische groei en van de productiviteit in België over de periode 1970-2004. Het toont de effecten van structurele wijzigingen op die variabelen. Het rapport maakt het mogelijk een aantal conclusies te trekken over de basistrends van de Belgische economie:
De trendmatige groeivoet van de reële toegevoegde waarde per capita – die het mogelijk maakt de levensstandaard te meten – kende een duidelijke terugval tijdens de laatste drie decennia, namelijk van een gemiddelde jaarlijkse groei van 3,4 % in de jaren 70 naar een groei van 1,2 % over de periode 2000-2004.
De daling van het aantal gewerkte uren in de jaren 70 et 80 woog op de economische prestaties en dus op de levensstandaard van de Belgen. Maar het was hoofdzakelijk de vertraging van de groeivoet van de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde op gewerkte uren) die aan de oorsprong ligt van de waargenomen evolutie van de groeivoet van de levensstandaard. Sinds 2000, heeft de gemiddelde jaarlijkse groeivoet van de productiviteit zich lichtjes hersteld, waardoor de trend zich stabiliseerde. Het is dus van cruciaal belang om de determinanten van de productiviteitsgroei beter te begrijpen om een beter inzicht te verwerven in de determinanten van de economische groei.
Via de methode van de groeiboekhouding (‘growth accounting’) kan de arbeidsproductiviteitsgroei worden opgesplitst in twee componenten : ten eerste, de kapitaalintensiteit meet het aandeel van de arbeidsproductiviteitsgroei die toe te schrijven is aan een toename van de kwantiteit en/of van de kwaliteit van het kapitaal voor een constante hoeveelheid arbeid en, ten tweede, de multifactorproductiviteit (MFP). Deze laatste component meet de evolutie van de globale efficiëntie van de gezamenlijk ingezette productiefactoren arbeid en kapitaal. De methode van de groeiboekhouding toont dat, voor België, de verklaring voor de vertraging van de groei van de arbeidsproductiviteit berust bij die twee factoren. De daling van de bijdrage van de MFP was echter veel meer uitgesproken dan die van de kapitaalintensiteit. Sinds begin de jaren 90 was de gemiddelde jaarlijkse groeivoet van die intensiteit relatief stabiel en lag aan de oorsprong van een arbeidsproductiviteitsgroei met ongeveer 1 %. Sinds de jaren 80 was de bijdrage van de ICT-kapitaalintensiteit’ altijd groter dan de verhoging van de NICT-kapitaalintensiteit, wat wijst op het positieve effect van die technologieën op de arbeidsproductiviteit. De MFP-bijdrage was heel groot in de jaren 70, maar verminderde aanzienlijk tijdens de twee daaropvolgende decennia en stabiliseerde zich in de jaren 2000.
De evoluties die worden getoond voor de totale economie zijn de weerspiegeling van structurele wijzigingen in de economie. Het aandeel van de verwerkende nijverheid in de toegevoegde waarde en in het arbeidsvolume is sterk gedaald over de beschouwde periode. Het aandeel van de marktdiensten daarentegen is gestegen. De combinatie van die wijzigingen heeft geleid tot een tegengestelde evolutie van de productiviteit op bedrijfstakniveau: in de verwerkende nijverheid was de groei van de arbeidsproductiviteit altijd groter dan in de totale economie. De marktdiensten en de niet-marktdiensten hadden altijd een zwakkere groei. Er is slechts één uitzondering, met name de periode 2000-2004, waarin de gemiddelde groeivoet van de arbeidsproductiviteit van de marktdiensten die van de totale economie overschreed.
Gedurende de laatste 20 jaar is de rol van de verwerkende nijverheid als motor van de toegevoegde waardecreatie in België, zowel in absolute als in relatieve termen, sterk teruggevallen. Daartegenover staat een sterke toename van het relatieve aandeel van de marktdiensten, die vanaf begin de jaren 2000 voor meer dan 50 % van de toegevoegde waardecreatie instaan. Sinds de jaren 90 zijn de marktdiensten verantwoordelijk voor meer dan de helft van de economische groei. De evolutie van de totale arbeidsinput werd in sterke mate beïnvloed door de terugval van het aantal gewerkte uren in de verwerkende nijverheid. Pas vanaf de jaren 90 compenseert de aangroei van het arbeidsvolume in de marktdiensten en de niet-marktdiensten de terugval in de verwerkende nijverheid. Hoewel nog steeds positief, is de groei van de arbeidsproductiviteit van de vier bestudeerde bedrijfstakgroepen (verwerkende nijverheid, marktdiensten, niet-marktdiensten en overige bedrijfstakken) aanzienlijk gedaald tijdens de periode 1970-2004. Het aandeel van de verwerkende nijverheid in de totale productiviteitsgroei is het sterkst gekrompen in vergelijking met andere bedrijfstakgroepen. Tijdens de meest recente periode 2000-2004 zijn de marktdiensten de drijvende kracht achter de arbeidsproductiviteitsgroei geworden.
De totale arbeidsproductiviteitsgroei kan via een shift-share analyse opgesplitst worden in drie componenten : het intra-bedrijfstak-effect dat de groei geeft van de totale arbeidsproductiviteit door de groei bij de individuele bedrijfstakken, het structureel verschuivingseffect dat het effect van de verschuiving in de aandelen van de bedrijfstakken in de totale arbeidsinput op de arbeidsproductiviteitsgroei illustreert (structureel verschuivingseffect) en het interactie-effect (dynamisch) dat de interactie toont tussen de productiviteitsgroei in de afzonderlijke bedrijfstakken en de verschuiving van de arbeidsaandelen.
De shift-share analyse toont aan dat naast de arbeidsproductiviteitsgroei binnen de bedrijfstakken, de structurele verschuivingen eveneens een impact hebben gehad op de evolutie van de arbeidsproductiviteit in België. Zo wordt waargenomen dat het structureel verschuivingseffect in België gedaald is en zelfs negatief is geworden tijdens de meest recente subperiode. Die evolutie wijst erop dat de bedrijfstakken die een toename kennen van het arbeidsvolume, in dit geval de marktdiensten, een dalend relatief productiviteitsniveau vertonen. Het negatieve interactie-effect wijst erop dat de inkrimpende bedrijfstakken, namelijk de bedrijfstakken uit de verwerkende nijverheid, een relatief hoge productiviteitsgroei kennen.
Tot eind de jaren 90 werd de tragere groei van de arbeidsproductiviteit in de verwerkende nijverheid grotendeels verklaard door de kleinere bijdrage van de MFP. Maar die bijdrage was steeds groter dan in de totale economie, aangezien de verwerkende nijverheid een bevoorrecht transmissiekanaal van technologische vooruitgang bleef. Tijdens de periode 2000-2004 is de MFP-bijdrage gestegen, waardoor de groei van de arbeidsproductiviteit in de verwerkende nijverheid werd ondersteund.
Sedert 1980 is de bijdrage van de kapitaalintensiteit sterker in de verwerkende nijverheid dan in de totale economie. Zij was bijzonder hoog van 1985 tot 1995. Tijdens dat decennium vond er een snelle herstructurering van de Belgische verwerkende nijverheid plaats, die gekenmerkt werd door de vervanging van de factor arbeid door de factor kapitaal als gevolg van de evolutie van hun relatieve prijs. Sinds het midden van de jaren 80 is de relatieve prijs van arbeid in de verwerkende nijverheid veel sneller toegenomen dan in de totale economie. Tijdens de periode 2000-2004 was de bijdrage van de toenemende kapitaalintensiteit bijzonder klein in vergelijking met de vorige decennia.
Door de productiviteitswinsten in de verwerkende nijverheid konden de prijzen ten opzichte van de totale economie gematigd worden en konden de lonen sneller stijgen. Er moet echter op gewezen worden dat er met een hogere scholingsgraad van de arbeidskrachten in de verwerkende nijverheid, die deze evolutie zou kunnen verklaren, geen rekening werd gehouden bij gebrek aan statistische gegevens.
De analyse op bedrijfstakniveau toont dat de productiviteitsontwikkeling in de verwerkende nijverheid te danken is aan een beperkt aantal bedrijfstakken. De chemische nijverheid was de voornaamste drijvende kracht achter de productiviteitstoename, gevolgd door de ijzer- en staalindustrie. Die twee bedrijfstakken staan in voor meer dan een derde van de productiviteitswinsten in de verwerkende nijverheid.
De ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in de marktdiensten werd vooral gedragen door de bijdrage van de toegenomen kapitaalintensiteit. Sinds eind de jaren 70, was de bijdrage van de ICT-kapitaalintensiteit steeds groter dan die van de verhoogde NICT-kapitaalintensiteit. De bijdrage van de kapitaalintensiteit van de marktdiensten was altijd groter dan die van de totale economie, zelfs al is de relatieve prijs van de arbeid sedert het begin van de jaren 90 in de marktdiensten minder snel gestegen dan in de totale economie.
De bijdrage van de MFP was positief in de jaren 70 en 80, maar erg negatief in de jaren 90, om na 2000 ongeveer nul te zijn.
De groeivoet van de productiviteit in de marktdiensten is vooral te verklaren door de bijdrage van de vervoers- en communicatieactiviteiten en van de financiële activiteiten. Tijdens de recente periode, 2000-2004, komt de goede prestatie van de marktdiensten vooral van de groot- en kleinhandelsactiviteiten. De activiteiten in verband met vastgoed, verhuur en dienstverlening aan de ondernemingen, daarentegen, hebben duidelijk minder goede prestaties opgetekend. Er dient te worden opgemerkt dat de interimkantoren die de jongste jaren een zeer hoge vlucht hebben genomen, deel uitmaken van die bedrijfstak.
De Working Paper 02-07 ‘Kwalitatieve werkgelegenheidsdata voor België, een SAM-aanpak voor de periode 1999-2005’, van V. Bresseleers, K. Hendrickx, B. Hertveldt, B. Van den Cruyce, J. Wera, beschrijft een methodologie om een aantal sociaal-economische gegevens (zowel administratieve als enquêtegegevens) te linken aan de informatie uit de nationale rekeningen, om een kwalititatief beeld te krijgen van de (ontwikkeling van de) werkgelegenheid. Meer bepaald wordt de binnenlandse werkgelegenheid opgesplitst naar persoonskenmerken (geslacht, leeftijdsklasse en opleidingsniveau) en jobkenmerken (statuut en arbeidsstelsel). Die opdeling gebeurt op een gedetailleerd bedrijfstakniveau en conform de nationale rekeningen voor de jaren 1999-2005. De hier ontwikkelde methodologie en resultaten vormen een eerste stap in de richting van de creatie van een Social Accounting Matrix (SAM) voor België. Die (dynamische) databank kan worden geraadpleegd op de website van het Federaal Planbureau.
De Working Paper 03-07 ‘Capital services and total factor productivity measurements: impact of various methodologies for Belgium’ van Bernadette Biatour, Geert Bryon en Chantal Kegels, toont de verschillende methodes die doorgaans worden gebruikt voor het opstellen van een volume-index van de kapitaaldiensten die dient om de kapitaalinput te meten in de componenten van de groei. De WP analyseert tevens de gevoeligheid van de metingen van de kapitaaldiensten en van de totale factorproductiviteit voor methodologische keuzes, op basis van Belgische data die slaan op de periode 1970-2004 en die werden opgesteld in het kader van het EUKLEMS-project.
De Working Paper 04-07 ‘Time Series of Supply and Use Tables for Belgium 1995-2002: Methodology of Compilation’ van Luc Avonds, Caroline Hambÿe en Bernhard Michel, beschrijft de methodologie voor de opbouw van een tijdreeks van aanbod- en gebruikstabellen tegen lopende en constante prijzen voor de periode 1995-2002. Die tabellen – die de databank van het EUKLEMS-project hebben gevoed – geven een overzicht van de productiestructuren van een economie. Uitgaande van de bestaande tabellen, heeft deze methodologie zich hoofdzakelijk geleend tot de raming van ontbrekende tabellen en de deflatie van de tabellen tegen lopende prijzen.
Verwante documenten
Beschikbare gegevens
Thema's
Structurele Studiën > Productiviteit en langetermijngroei
JEL
None
Keywords