Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Short Term Update 02-97 (05/11/1997)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

Vooruitzichten economische groei naar boven bijgesteld.

Een verbetering van de meest recente conjunctuurindicatoren en meer positieve verwachtingen voor de Europese economie hebben het FPB ertoe aangezet haar groeivooruitzichten naar boven bij te stellen. Het Bruto Binnenlands Product zou in 1997 met 2,4% en in 1998 met 2,7% groeien, tegen respectievelijk 2,1% en 2,5% tot dusver verwacht (zie tabel voor een groter detail). Zowel de vooruitzichten voor de binnenlandse als de buitenlandse vraag zijn beter. De oorsprong van de bijsturing van de vooruitzichten is echter te vinden in buitenlandse factoren. De uitvoer reageert met een zekere vertraging op de duurdere dollar en pond. De verwachte daling van de effectieve wisselkoers van de BEF over 1997-98 bedraagt 4,5%. Omdat dit grotendeels alle munten van de DEM-zone betreft, profiteren ook de economieën van onze buurlanden hiervan. Hierdoor verbeteren de afzetmarkten voor de Belgische uitvoerders. Tijdens de volgende kwartalen worden goede uitvoercijfers verwacht (zie ook figuur 1).

Figuur 1 Uitvoervolume, wisselkoers en buitenlandse orders.

 

De recente invoerprijsstijging is grotendeels een gevolg van de wisselkoersevolutie. De consumptieprijsinflatie blijft zeer beperkt. Voor 1997 verwacht het FPB een gemiddelde jaarinflatie van 1,65% en voor 1998 van 1,7% - en dit met een toename van de onderliggende inflatie van 1,3% tot 2% tegen het einde van 1998. De macro-economische impact van de recente schommelingen op de financiële markten is beperkt. In België zijn de evolutie van de wisselkoersen en de langetermijnrentevoeten belangrijker dan schommelingen op de aandelenmarkten. Blijvende instabiliteit zouden echter het vertrouwen van de bedrijven en de gezinnen aantasten.

Er zijn reeds enkele tekenen dat de arbeidsmarkt verbetert. In 1998 zou de werkgelegenheid met 44.000 personen moeten toenemen, mede als gevolg van programma’s gericht op werklozen. Dit alles zou positief zijn voor het privé-verbruik en ook de belastingontvangsten ten goede komen.

Het overheidsdeficit zou duidelijk beneden de 3% van het BBP uitkomen zowel voor 1997 als voor 1998. De cijfers voor het deficit die het FPB in april j.l. aankondigde (2.5% voor 1997 en 2.3% voor 1998) zouden zonder probleem gehaald worden. De verbeterde economische vooruitzichten en de maatregelen uit de Begroting 1998 zouden het deficit zelfs verder kunnen terugdringen.
 

Loonkostontwikkeling in de industrie en de sector der marktdiensten

Via de competitiviteitswetten van 1989 en 1996 creëerde de Federale Overheid een wettelijk kader om, indien nodig, in te grijpen in de loonevolutie in de privé-sector. Concreet deed ze dit de laatste jaren onder meer via de introductie van de gezondheidsindex (vanaf 1994), het opleggen van een reële loonstop (1995-96) en het bepalen van de beschikbare nominale loonmarge voor de jaren 1997-98. Dit ingrijpen van de Federale Overheid was globaal georiënteerd, d.w.z., maakte geen onderscheid naar sector. Bovendien werd de loonevolutie in de drie buurlanden (Duitsland, Frankrijk, Nederland) in toenemende mate de maatstaf bij uitstek waaraan de Belgische loonontwikkeling getoetst werd.

De vraag rijst of een evaluatie van de loonkostevolutie significant verschillende resultaten oplevert indien de privé-sector opgesplitst wordt in deelsectoren. Wegens het ontbreken van recentere sectorale data, beperkt de analyse zich tot de periode 1987-94.

Qua evolutie van de uurlonen (cf.figuur 2) levert een vergelijking met de drie buurlanden over de beschouwde periode gelijkaardige conclusies op voor de industrie en de dienstensector. Voor beide sectoren bouwde België tussen 1987 en 1994 een niet onaanzienlijke loonkosthandicap op (resp. 7.6 % voor de industrie en 4.1 % voor de dienstensector).


Figuur 2. Relatieve uurloonevolutie in gemeenschappelijke munt: België t.o.v. de drie buurlanden

 

Voor het meten van de concurrentiekracht is ook een vergelijking van de loonkostontwikkeling per product relevant (cf. figuur 3). Hieruit blijkt dat over de periode 1987-94 een vergelijking van de loonkostevolutie tussen België en de drie buurlanden wel degelijk verschilt naargelang men de industrie of de sector van de marktdiensten beschouwt.


Figuur 3. Relatieve loonkostevolutie per product in gemeenschappelijke munt: België t.o.v. de drie buurlanden

 

In termen van loonkosten per product bouwde de Belgische industrie tijdens de beschouwde periode een licht concurrentievoordeel op (van bijna 1%). Reden voor deze competitiviteitswinst lag in de bijzonder sterke productiviteitsevolutie in de Belgische industrie in vergelijking met de drie buurlanden, die de hogere stijging van de uurloonkosten in vergelijking met het buitenland meer dan compenseerde.

In de dienstensector echter werd de sterkere toename van de uurloonkosten in België niet geneutraliseerd door een hogere productiviteitsgroei. Deze laatste evolueerde vrij gelijklopend in België en de drie buurlanden. Een en ander betekent dat in de dienstensector tussen 1987 en 1994 de Belgische loonkosten per product ongeveer 5% sneller toenamen dan in de drie buurlanden.

De relatieve loonontsporing (in termen van loonkost per product) blijkt zich tijdens de beschouwde periode dus voornamelijk voorgedaan te hebben in de dienstensector. De gevaren hiervan mogen niet onderschat worden. De dienstensector wordt traditioneel weliswaar beschouwd als de gesloten sector van de economie, doch wordt de laatste jaren gaandeweg meer blootgesteld aan internationale concurrentie (b.v. telecommunicatie, transport, financiële sector). Bovendien levert deze sector ook diensten aan industriële bedrijven, waardoor onrechtstreeks de concurrentiekracht beïnvloed wordt. Ten slotte kunnen te sterke loonkostenstijgingen in de dienstensector ook aanzetten tot substitutie van arbeid door kapitaal of kunnen zij de prijzen van diensten sneller doen stijgen, met vraaguitval in de dienstensector tot gevolg.

Uit bovenstaande resultaten blijkt tevens dat de sector die het meest aan internationale concurrentie blootgesteld is (de industrie) een vrij gelijklopende loonkostevolutie per product kende als bij de drie belangrijkste handelspartners. Vraag blijft in hoeverre de opvallend hoge productiviteitstoename in de Belgische industrie geïnduceerd werd door de relatief sterke stijging van de uurlonen. Met een omschrijving van de loonnorm voor 1997-98 in termen van loonkosten per uur nam de wetgever een voorzichtige positie in.

(1) De groeivoet van 1995 moet met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden, omwille van statistische breuken in de bruto-reeksen tussen 1994 en 1995

(2) De binnenlandse werkgelegenheid neemt in 1997 met 5.000 en in 1998 met 14.500 toe als gevolgvan een toename van het aantal PWA’ers en de tewerkgestelden in de doorstromingsprogramma’s

  Beschikbare gegevens

None

  Thema's

None

  JEL

None

  Keywords

None

Please do not visit, its a trap for bots