Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Een scenario van een gematigde herneming voor de Belgische economie, die geconfronteerd wordt met onzekerheden en belangrijke uitdagingen (19/05/2010)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

De wereldeconomie kwam in de loop van 2009 uit de recessie en kende een krachtiger herstel dan de meeste analisten hadden voorzien, voornamelijk onder impuls van de grote opkomende Aziatische economieën en de Amerikaanse economie. De belangrijke budgettaire en monetaire relancemaatregelen en de operaties ter ondersteuning van de financiële sector verklaren grotendeels die herleving. De internationale organisaties gaan momenteel uit van een economisch herstel dat zich wereldwijd bevestigt in 2010-2011 en op middellange termijn aan kracht wint, maar in de eurozone eerder bescheiden blijft (1,2% in 2009, 1,5% in 2010 en 2,1% over de periode 2012-2015).

De onzekerheidsmarge rond de vooruitzichten is echter zeer groot: de explosie van de begrotingstekorten en de overheidsschulden, de instabiliteit van het financieel systeem en de aanhoudende onevenwichten in de internationale handel en in de kapitaalbewegingen tussen grote zones en tussen de lidstaten van de eurozone zijn factoren die de stabiliteit van de groei in gevaar brengen. De mate waarin de overheden erin slagen om via internationale en Europese samenwerking die risico’s te beheersen, is essentieel om het herstel te vrijwaren en te bestendigen. Vooral de timing en de modaliteiten van de budgettaire sanering moeten verzekeren dat de verschillende landen in staat zijn hun tekorten te financieren tegen gunstige voorwaarden en tegelijk een recessieve schok voorkomen.

In een dergelijk scenario zou de jaargroei van de Belgische economie ongeveer 1,5% bedragen in 2010 en 2011 en nadien boven 2% uitstijgen. Het effect van de recessie van 2009 op de werkgelegenheid zou voelbaar blijven: de werkgelegenheid zou in 2010 verder afnemen met 33 000 eenheden en in 2011 slechts in beperkte mate toenemen (7 000 eenheden). Dankzij de groeiversnelling vanaf 2012 zou de werkgelegenheid met gemiddeld bijna 50 000 eenheden per jaar stijgen. De werkgelegenheid in procent van de bevolking van 20 tot 64 jaar zou terugvallen van 68% in 2008 tot 66,3% in 2010 en vervolgens toenemen tot 67,7% in 2015, en daarmee ver verwijderd blijven van de Europese doelstelling van 75%.

De loonsverhogingen blijven omkaderd door de wet ter bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van de concurrentiekracht: rekening houdend met de verwachte groei van de lonen bij onze drie voornaamste handelspartners, zou de stijging van de bruto-uurlonen vóór indexering zeer zwak zijn in 2011-2012 (0,6% over de twee jaren) en vanaf 2013 1,5% bereiken. Hierbij wordt verondersteld dat de loonhandicap die zich tussen 1997 en 2010 heeft opgestapeld tussen België en de drie handelspartners (3%), niet afgebouwd wordt.

De inflatie zou ieder jaar onder 2% blijven, ondanks de toename – vooral in 2010 – van de olie- en energieprijzen, maar rekening houdend met nominale loonkosten per eenheid product die – uitzonderlijk – zouden dalen in 2010, jaarlijks met minder dan 1% zouden groeien in 2011-2012 en met bijna 2% in 2013-2015. De beheersing van de loonkostengroei, die gewaarborgd wordt door de eerder vermelde wet op het concurrentievermogen, is essentieel, zowel met het oog op de concurrentiedruk door Duitsland, dat al verschillende jaren een zeer strikt loonbeleid voert, als in het licht van de lessen die getrokken kunnen worden uit de recente ervaringen in de zuidelijke eurolanden. Die laatsten worden momenteel geconfronteerd met de gevolgen van de aanzienlijke ontsporing van hun loonkosten per eenheid product van de afgelopen jaren. De beheersing van de loonkosten is belangrijk, maar inspanningen op het vlak van productiviteit en heroriëntering (zowel geografisch als technologisch) van onze uitvoer zijn eveneens absoluut noodzakelijk om concurrentievermogen en marktaandelen terug te winnen.

De werkloosheid nam in 2009 minder sterk toe dan verwacht. Het werkgelegenheidsverlies bleef immers nog beperkt dankzij de sterke daling van de productiviteit per uur en de arbeidsduur (met name via het beroep op tijdelijke werkloosheid). Bovendien groeide de beroepsbevolking veel minder sterk dan verwacht, vooral in de jongere leeftijdscategorieën. De werkloosheid zou in 2010 toenemen met 43 000 eenheden en in 2011 met 34 000 eenheden (administratief concept, met inbegrip van de oudere niet-werkzoekende werklozen).

De werkloosheid zou pieken in 2012, en op dat moment 128 000 eenheden hoger liggen dan in 2008, het jaar waarin de crisis uitbrak. Dat die toename niet nog forser uitvalt, is te danken aan het feit dat het herstel sneller verloopt dan verwacht. De werkloosheid zou vanaf 2013 langzaam afnemen en in 2015 nog 698 000 eenheden bedragen.
De Kyoto-doelstelling voor de vermindering van de broeikasgasemissies zal ruimschoots worden bereikt. Over de periode 2008-2012 zullen de broeikasgasemissies jaarlijks gemiddeld 131 miljoen ton CO2-equivalenten bedragen, dus ongeveer 4 miljoen ton onder de doelstelling en dit dankzij het klimaatbeleid en als gevolg van de hoge energieprijzen en het door de recessie van 2009 blijvend aangetaste activiteitsniveau. Tegen 2015 zou het niveau van de broeikasgasemissies bovendien verenigbaar zijn met de doelstelling voor 2020 die België heeft onderschreven in het kader van het Klimaat- en Energiepakket van de EU voor de uitstoot van de sectoren die niet vallen onder het Europees systeem van handel in emissierechten. Wat betreft de toename van het aandeel hernieuwbare energie in het bruto energie-eindverbruik zullen daarentegen nog aanzienlijke inspanningen geleverd moeten worden om tegen 2020 de doelstelling te behalen.

Het vorderingentekort van de gezamenlijke overheid zou in 2010 afnemen tot 4,8% van het bbp, of 16,9 miljard euro. Bij ongewijzigd beleid zou dat tekort vanaf 2011 opnieuw meer dan 5% van het bbp bedragen. De budgettaire saneringsinspanning die België moet leveren om dat tekort op 3% van het bbp te brengen in 2012 en een begrotingsevenwicht te realiseren in 2015 – conform de verbintenissen uit het Stabiliteitsprogramma van januari 2010 – is dan ook aanzienlijk.

Het tekort zou gevoed worden door een saldo dat zelfs zonder rentelasten negatief zou blijven tijdens de projectieperiode (rond -1% van het bbp) en door de stijgende rentelasten (van 3,7% van het bbp in 2009 tot 4,5% van het bbp in 2015). De primaire uitgaven worden gekenmerkt door een uiteenlopende evolutie, waarbij de uitgaven voor sociale prestaties stijgen (met 1,1% van het bbp over de volledige projectieperiode), terwijl de overige primaire uitgaven zouden dalen. De evolutie van de sociale prestaties is vooral te wijten aan de stijging van de uitgaven voor gezondheidszorg en pensioenen. Het sneeuwbaleffect, dat sinds 2009 opnieuw op gang werd gebracht, doet de overheidsschuld vanaf 2011 boven 100% van het bbp uitstijgen.

Bij ongewijzigd beleid zou de verdeling van het begrotingstekort over de verschillende beleidsniveaus op middellange termijn sterke contrasten vertonen : de gemeenschappen en de gewesten in hun geheel zouden tegen 2015 opnieuw een evenwicht bereiken, terwijl het tekort van Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid samen) na een daling van 5,1% van het bbp in 2009 tot 4% van het bbp in 2010, opnieuw zou oplopen tot 4,9% van het bbp in 2015. In 2015 zou het tekort van de federale overheid 3,8% van het bbp bedragen en dat van de sociale zekerheid 1,1% van het bbp, in de hypothese van een stopzetting van de bijzondere rijkstoelage van de federale overheid aan de sociale zekerheid die het tekort van de sociale zekerheid in 2010 en 2011 beperkt. Zonder nieuwe maatregelen zou ook de lagere overheid te kampen hebben met een tekort (0,2% van het bbp in 2009, 0,4% van het bbp in 2015) waardoor het tekort voor Entiteit II behouden blijft (gemeenschappen, gewesten en lagere overheid samen beschouwd).

Het probleem van de budgettaire sanering blijft dus bestaan voor de gezamenlijke overheid, zowel voor de federale overheid als voor de sociale zekerheid en de lagere overheid. De gemeenschappen en de gewesten blijken echter op korte en op middellange termijn een restrictief begrotingsbeleid te hanteren dat hen, althans als geheel beschouwd, in staat zou stellen om hun begrotingsevenwicht te herstellen. Het blijft echter moeilijk te bepalen hoe de besparingsinspanningen over Entiteit I en Entiteit II zullen verdeeld worden met het oog op een globaal evenwicht in 2015. Entiteit II wordt bovendien geconfronteerd met de noodzaak om de overheidsfinanciën van de lagere overheid terug in evenwicht te brengen. De budgettaire sanering ten laste van Entiteit I vormt in ieder geval een enorme uitdaging, gelet op de vermoedelijke omvang van de inspanningen, de te maken afwegingen tussen sociale uitgaven, fiscale ontvangsten en maatregelen inzake openbaar bestuur en het aandeel van de begrotingsrubrieken die gebonden zijn aan wettelijke bepalingen.

Binnen Entiteit I blijft de strategie van schuldafbouw, die onder meer tot doel heeft om de stijging van de budgettaire kosten van de vergrijzing op te vangen, het te bevoorrechten denkspoor om de leefbaarheid van de sociale stelsels te waarborgen. Daarnaast moeten maatregelen genomen worden om de werkgelegenheidsgraad te verhogen, vooral bij oudere werknemers, wat de grootste uitdaging blijft voor België en zijn gewesten.

Voor meer informatie

  Beschikbare gegevens

None
Please do not visit, its a trap for bots