Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Verstoort de regelgeving de concurrentie en productiviteit in de groot- en detailhandel? (30/06/2010)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

Het Federaal Planbureau publiceert een studie naar het effect dat de marktregulering zou kunnen hebben voor het functioneren van de Belgische groot- en detailhandel. Daarbij gaat de aandacht vooral naar de gevolgen voor concurrentie en productiviteit. Verschillende aspecten van concurrentie en productiviteit zijn uitgewerkt, teneinde een genuanceerd beeld van de ontwikkelingen in relatie tot de marktregulering te verkrijgen. De voornaamste resultaten zijn de volgende.

  • De arbeidsproductiviteit is hoger dan in de omringende landen, maar dezen lopen al geruime tijd hun achterstand in. Recent zijn in België ook de prijzen relatief snel gestegen en boven die van de omringende landen komen te liggen. Dat kan nadelige gevolgen voor de welvaart hebben.
  • De bedrijfstak wordt gekenmerkt door een relatief zware regulering, hoewel er het afgelopen decennium een belangrijke deregulering is geweest. Het lijkt erop dat door dat laatste de tegenvallende ontwikkeling van de productiviteit tot stilstand gekomen is.
  • Hetzelfde geldt voor de concurrentie die, ondanks dubbelzinnige resultaten uit de bestudeerde oogpunten, sinds 2000 eerder versterkt dan verzwakt lijkt te zijn.
  • De deregulering lijkt dus een gunstig effect gehad te hebben op concurrentie en productiviteit. Bij het beoordelen van de marktregulering moet het beleid echter ook aandacht blijven houden voor andere aspecten van de maatschappelijke welvaart, zoals het belang van de consument, het ondernemerschap en de leefbaarheid.

De Belgische groot- en detailhandel is een grote branche die ongeveer 13% van het BBP produceert en waar meer dan 600.000 mensen werken (±14% van de Belgische werkgelegenheid). Niet alleen qua omvang is ze belangrijk voor de economie, maar ook omdat veel van de in de economie verbruikte goederen er verhandeld worden. Nochtans heeft de bedrijfstak zich in een aantal opzichten problematisch ontwikkeld en dat zou samen kunnen hangen met de relatief zware regulering. Om dat te onderzoeken heeft het Planbureau een aantal gegevens van de bedrijfstak bij elkaar gebracht. Hoewel soms vragen bij de kwaliteit van die gegevens gesteld kunnen worden, bevestigen ze toch de hypothese dat de regelgeving van invloed is op het economisch functioneren van de bedrijfstak.

Tussen 1975 en 2000 is de groei van de arbeidsproductiviteit beduidend lager geweest dan in de rest van de Belgische economie èn dan in de groot- en detailhandel van de omringende landen. Daarna is er enkele jaren een groeiversnelling geweest, die sinds 2005 echter weer afgezwakt lijkt te zijn. Hoewel er nog steeds een voorsprong op andere is, is daar een belangrijk deel van verloren gegaan. De prijzen van voedingsmiddelen en industriële consumptiegoederen liepen tussen 1996 en 2004 in de pas met die van de hele eurozone, maar zijn er sindsdien duidelijk bovenuit gestegen. In het bijzonder is het contrast met Nederland scherp, waar in 2008 het prijsniveau van voedingsmiddelen bijna 24% onder dat van België is komen te liggen. Maar ook in Duitsland en Frankrijk zijn de prijsniveaus onder die van België gezakt.

Wat de regulering betreft zijn de Ikeawet, de wetgeving op handelspraktijken en de wetgeving op openingstijden van bijzonder belang voor de bedrijfstak. Alledrie bevatten, ondanks een niet onbelangrijke deregulering gedurende het afgelopen decennium, concurrentiebeperkende elementen. Daarnaast is de mededingingswetgeving lange tijd niet echt slagvaardig geweest, maar ook daar is stapsgewijs verbetering in gekomen. Verder vond een belangrijke administratieve vereenvoudiging plaats. Als ook rekening wordt gehouden met registratievereisten en prijscontrole dan heeft België (samen met Luxemburg) nog steeds de zwaarste detailhandelsregulering van de OESO. Om dat te zien ontwikkelde de OESO een eenvoudige index die een indruk geeft van de zwaarte van de regulering ten opzichte van andere landen. Voor een subtiele weergave van deregulering over de tijd is die echter te rudimentair, waardoor de Belgische score in 1998 schijnbaar gelijk was aan die van 2008.

Prijzen, productiviteit en regulering in de groot-, en detailhandel
  België Duitsland Frankrijk Nederland
Prijsniveau van voeding en niet-alcoholische dranken (eurozone = 100)
1996 100,8 102,6 107,0 91,2
2008 108,2 101,6 99,6 84,4
Prijsniveau van industriële consumptiegoederen (eurozone = 100)
1996 102,4 103,0 104,7 98,4
2008 105,6 103,0 98,7 97,7
Nominale arbeidsproductiviteit in euro per gewerkt uur resp. gemiddelde reële groei per jaar
2007 44,9 26,4 31,6 33,3
2000-2007 2,4% 1,7% 0,9% 3,1%
1975-2000 0,3% 2,3% 3,4% 2,7%
OESO index voor regulering van detailhandel (schaal 1-6)
1998 3,7 2,3 4,8 2,0
2008 3,7 2,6 3,1 2,1
Bronnen: Eurostat, FPB, OESO

Regulering is er om bepaalde maatschappelijke doelstellingen te bereiken, zoals de bescherming van consumenten en zelfstandige ondernemers, of ruimtelijke ordening en milieubeheer, of concurrentie en productiviteit. Er kan echter een zekere strijdigheid tussen de doelstellingen zijn, waardoor een subtiel evenwicht tussen deze verschillende doelstellingen dient gezocht, gezien het bereiken van de ene doelstelling ten koste van een andere kan gaan. De studie van het Federaal Planbureau richt zich op de gevolgen van marktregulering voor concurrentie en productiviteit, zonder echter een voorkeur uit te spreken voor deze doelstelling. Regulering kan een negatief effect hebben op concurrentie. Door concurrentie wordt de creativiteit van ondernemers gestimuleerd om de beste prijs-kwaliteitverhouding van de markt te bereiken. Via innovatie en een efficiënte inzet van productiemiddelen is dan ook de productiviteit gediend.

Om een indruk te krijgen van de mate van concurrentie heeft het Planbureau er vijf aspecten van onder de loep genomen. De winstgevendheid van de groot- en detailhandel, die volgens economen groter zou moeten zijn naarmate er minder concurrentie is, nam lange tijd af, maar is na 2000 weer gaan toenemen. De toe- en uittreding nam ook af, maar groeide aan het eind van de bestudeerde periode (1997-2005) weer sterk aan. De marktconcentratie nam geleidelijk toe, wat normaal een teken van afnemende concurrentie is. De stabiliteit van marktaandelen nam af, wat juist zou aangeven dat de markt in beweging is en er dus concurrentie speelt. De ‘winstelasticiteit’, die laat zien of ondernemers makkelijk profijt kunnen trekken uit kostendalingen, fluctueerde sterk, maar kende toch een dieptepunt in 2002, waarna ze weer is gaan toenemen.

De analyse geeft dus in eerste instantie geen eenduidig beeld van de evolutie van de concurrentie. Toch concludeert het Planbureau dat er in het afgelopen decennium eerder sprake is geweest van toe- dan van afnemende concurrentie. In enkele gevallen waren ook vergelijkbare buitenlandse gegevens voorhanden. De winstopslag van de Belgische groot- en detailhandel was gedurende de hele onderzochte periode hoger dan die in een aantal andere grote Europese landen. De ‘winstelasticiteit’ hoorde gedurende de hele onderzochte periode bij de laagste van de onderzochte groep Europese landen. Beide zouden aangeven dat in België de concurrentie relatief zwak is.

Nochtans kon afgeleid worden dat de arbeidsproductiviteit het sterkst stagneerde in de periode dat de regulering het zwaarst was. Ook lijkt de deregulering van het afgelopen decennium gepaard te zijn gegaan met een versterking van de concurrentie. Die samenhang is gevonden tussen regulering en vier van de vijf aspecten van concurrentie. Daarbij wordt voor de winstopslag en de marktconcentratie wel de gangbare interpretatie in twijfel getrokken. Concurrentie zou juist kunnen leiden tot een markt die gekenmerkt wordt door een beperkt aantal grote maar efficiënte producenten. Dat is een plausibel resultaat gezien het feit dat de regulering lange tijd een gefragmenteerde markt in stand heeft gehouden.

Wat de Belgische marktregulering betreft hebben de Ikeawet en de administratieve vereenvoudigingen uit het midden van het decennium gezorgd voor een vergemakkelijking van de toetreding. Verwacht mag worden dat de Dienstenrichtlijn, die op beide inwerkt, dat nog zal versterken. Nochtans is de Ikeawet een vorm van regulering die in veel landen niet bestaat, en in de meeste landen waar ze wel bestaat ligt het criterium om een vergunning aan te moeten vragen hoger dan de 400m² die in België gehanteerd wordt. De stapsgewijze verbetering van de mededingingswetgeving heeft gezorgd voor een verruiming van de middelen om concurrentieverstoringen effectief aan te pakken. De nieuwe wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (WMC), die onder andere prijsaanduidingen, uitverkopen, koppelverkoop en reclame reglementeert, lijkt bevorderlijk voor de effectieve rivaliteit tussen ondernemingen. Toch blijft ze een compromis tussen uiteenlopende belangen. Wel is het zo dat de Ikeawet en de WMC de concurrentiepositie van nieuwe en bestaande grote winkelketens in de kaart spelen. Dat kan ten koste van zelfstandige winkeliers gaan, zowel van bestaande als van nieuwe. In het geval van de Ikeawet kan het ook ten koste van de consument gaan, als het leidt tot een verschraling van stads- en dorpscentra. De wetgeving op de openingstijden lijkt min of meer het omgekeerde te bewerkstelligen: bescherming van werknemers en zelfstandigen, ten koste van de flexibiliteit van grote ketens en consumenten. Overigens bestaat dergelijke wetgeving in de meeste Europese landen, in een aantal gevallen weliswaar op plaatselijk in plaats van nationaal niveau. Er moet dus een maatschappelijke afweging gemaakt worden. Concurrentie tussen efficiënte ketens kan inderdaad bevordelijk zijn voor de productiviteit, en daarvoor zouden de Ikeawet en de wet op de openingstijden, maar ook de nieuwe WMC, tegen het licht gehouden kunnen worden. Voor de beleidsontwikkeling is het echter ook van belang om andere factoren van maatschappelijke welvaart te kennen en zich bewust te zijn van de soms tegengestelde effecten. Zo kan men tot een afgewogen oordeel komen van de gevolgen die regulering heeft voor de maatschappelijke welvaart.

  Beschikbare gegevens

None

  Thema's

  JEL

None

  Keywords

None

Please do not visit, its a trap for bots