Page Title

Publicaties

Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.

Demografische vooruitzichten 2013-2060 - Bevolking, huishoudens en prospectieve sterftequotiënten [ EFPOP1360 - ]

Het Federaal Planbureau en de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie hebben hun 'Demografische vooruitzichten' voor de volgende 50 jaar geactualiseerd. De bevolking van het Rijk stijgt van 11,1 miljoen inwoners in 2013 tot 11,9 miljoen in 2030 (+7 %) en 12,5 miljoen in 2060 (+13 %). Het aantal particuliere huishoudens stijgt op niveau van het Rijk van 4,8 miljoen in 2013 tot 5,3 miljoen in 2030 (+11 %) en tot 5,8 miljoen in 2060 (+21 %).

Deze resultaten zijn  afhankelijk van de toekomstige evolutie van de vruchtbaarheid,  het sterftecijfer,  de interne en externe migraties en, voor de huishoudens, de evolutie van de verschillende samenlevingsvormen.

Deze publicatie wijdt ook een hoofdstuk aan de prospectieve sterftequotïenten, noodzakelijk om de transversale levensverwachting “van het moment” (transversale benadering) en de generationele levensverwachting (longitudinale benadering) te projecteren.

  Auteurs

, Luc Masure (A), Jean-Marc Paul (A), Marie Vandresse (A)
 
A : Auteur, C : Contribuant

  Publicatietype

Vooruitzichten

De vooruitzichten presenteren de toekomstige evoluties in België, zowel in socio-economische, budgettaire en energiedomeinen als voor de transportvraag.

De bevolkingsvooruitzichten 2013-2060 bevestigen de langetermijntrends uit de vorige bevolkingsvooruitzichten (mei 2013) die door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) en het Federaal Planbureau (FPB) werden gerealiseerd. Ze wijzen op een positieve groei van de Belgische bevolking op lange termijn: de levensverwachting blijft sterk stijgen, de vruchtbaarheid neemt toe in vergelijking met de cijfers van midden de jaren 1990-2000 en het internationaal migratiesaldo is hoog. Na een analyse van de jongste waarnemingen (op 1 januari 2013) werd de omvang van die determinanten van de bevolkingsgroei van het Rijk evenwel herzien. Het aantal gezinnen groeit op lange termijn sneller dan de bevolking als gevolg van de vergrijzing (die een belangrijke stijging van het aantal alleenstaande gezinnen met zich meebrengt) en de opkomst van nieuwe samenlevingsvormen.

De levensverwachting bij de geboorte stijgt nog steeds aanzienlijk, maar die groei vertraagt zeer geleidelijk tegen 2060 en is meer uitgesproken voor mannen dan voor vrouwen. De tijdens de projectieperiode (2013-2060) verwachte toename van de levensverwachting bij de geboorte bedraagt gemiddeld 2,1 maanden per jaar voor mannen en 1,4 maanden per jaar voor vrouwen (tegenover respectievelijk 2,8 en 1,9 maanden voor de periode 1991-2012). In 2060 bedraagt de levensverwachting bij de geboorte 86,1 jaar voor mannen en 88,4 jaar voor vrouwen (tegenover respectievelijk 77,6 en 82,8 jaar in 2012), waardoor de sinds begin deze eeuw vastgestelde trend tot convergentie van de levensverwachting bij de geboorte van beide geslachten wordt bevestigd.

Voornoemde levensverwachtingen worden berekend volgens de transversale benadering. In verschillende domeinen, waaronder verzekeringen, lijkt een berekening volgens de longitudinale benadering meer relevant. Die benadering laat namelijk toe rekening te houden met de verwachte verbetering van de overlevingskansen voor de resterende levensjaren. Ter illustratie: in de transversale benadering wordt de levensverwachting op 90 jaar in 2040 berekend op basis van de overlevingskansen van 90 tot 120 jaar in 2040 1. In een longitudinale benadering wordt die levensverwachting berekend op basis van de overlevingskans op 90 jaar in 2040, op 91 jaar in 2041 ... en op 120 jaar in 2070. Zodoende zijn de volgens de longitudinale benadering berekende levensverwachtingen hoger dan de transversale levensverwachtingen. Het verschil bedraagt meer dan 10 jaar voor de levensverwachting bij de geboorte van de mannen geboren in 2012 en bijna 8 jaar voor de vrouwen. 

De vruchtbaarheid (gemeten via het totaal vruchtbaarheidscijfer – TVC2) is gestegen van 1,55 kinderen per vrouw in 1995 tot 1,86 kinderen per vrouw in 2008. Die stijging is vooral het gevolg van een toenemende vruchtbaarheid onder vrouwen ouder dan dertig jaar die het moederschap hadden uitgesteld. Tijdens de financiële en economische crisis (die in de loop van 2008 inzette) is de vruchtbaarheid opnieuw gedaald (1,79 kinderen per vrouw in 2012), vooral onder vrouwen jonger dan dertig jaar. Deze oefening gaat ervan uit dat op korte termijn (2013-2015) de vruchtbaarheid beïnvloed blijft door de financiële en economische crisis. Over de periode 2016-2020 bereikt de vruchtbaarheid bij hypothese geleidelijk opnieuw het niveau van vóór de crisis en wordt constant op dat niveau gehouden tot 2060 (iets meer dan 1,8 kinderen per vrouw).

Zolang een belangrijk deel van de babyboomgeneratie de leeftijdscategorieën met de hoogste overlijdenskansen niet heeft bereikt, blijft het natuurlijk saldo (het verschil tussen het aantal geboorten en het aantal overlijdens) positief. Op lange termijn zou dat saldo echter verminderen en negatief worden tijdens de periode 2040-2060. Op middellange termijn (2015-2020) stijgt het natuurlijk saldo door de heropleving (bij hypothese) van de vruchtbaarheid na de crisis.

De internationale immigratie werd neerwaarts herzien met name als gevolg van de in 2011 gewijzigde wetgeving in het kader van gezinshereniging. Op korte termijn (2013-2015), daarentegen, werd de immigratie uit de zuidelijke EU15-landen opwaarts herzien. De financiële en economische crisis heeft namelijk vooral die landen getroffen en zou nog een invloed hebben op de immigratie uit die landen tijdens de periode 2013-2015. Als gevolg van de volledige openstelling van de Belgische arbeidsmarkt voor Bulgaren en Roemenen vanaf 1 januari 2014, houdt het model tevens rekening met een sterkere immigratie uit die twee landen in 2014 en 2015. Op lange termijn houdt het projectiemodel rekening met de economische aantrekkelijkheid van België om het aantal immigranten te ramen dat afkomstig is uit de EU13-landen en de niet-EU-landen.

In de projectie stabiliseert de immigratie zich op lange termijn rond 115 000 immigraties per jaar. Het extern migratiesaldo (44 365 in 2012) bereikt een niveau van 28 000 individuen in 2020 en bedraagt 15 000 à 20 000 personen tijdens de periode 2030-2060. Ondanks een neerwaartse evolutie blijft het extern migratiesaldo de belangrijkste groeifactor van de bevolking op niveau van het Rijk.

Op basis van de hierboven kort beschreven hypothesen, stijgt de bevolking van het Rijk in totaal van 11,1 miljoen in 2013 tot 11,9 miljoen in 2030 (+7%) en 12,5 miljoen in 2060 (+13%). Op niveau van de leeftijdsstructuur vergrijst de Belgische bevolking van gemiddeld 41 jaar in 2013 tot 44 jaar in 2060. De aandelen van de 0-14-jarigen en de 15-64-jarigen nemen af van respectievelijk 17% in 2013 tot 16,4% in 2060 en van 65% tot 58%, terwijl het aandeel 65-plussers toeneemt van 18% in 2013 tot 26% in 2060. De afhankelijkheidsgraad van de ouderen stijgt bijgevolg (van 27% in 2013 tot 45% in 2060).

Op niveau van de drie gewesten wordt ook een bevolkingsgroei verwacht, zij het in verschillende tempo's: een sterkere groei in het Waals Gewest (+16% in 2060 ten opzichte van 2013, of ongeveer 587 500 bijkomende inwoners) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (+14% in 2060 ten opzichte van 2013 of ongeveer 165 000 bijkomende inwoners) dan in het Vlaams Gewest (+11% in 2060 ten opzichte van 2013 of ongeveer 675 000 bijkomende inwoners).

Voor de evolutie volgens leeftijd van de bevolking in elk van de drie gewesten, rekent de projectie tussen 2013 en 2060 op een stijging met meer dan 734 000 65-plussers in het Vlaams Gewest , 439 000 in het Waals Gewest en 92 000 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De evoluties zijn minder uitgesproken voor de personen jonger dan 65 jaar. Het Vlaams Gewest laat zelfs een daling van zijn bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) optekenen tegen 2060.

Wat de loop van de bevolking betreft, behoudt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in tegenstelling tot de overige gewesten, een positief natuurlijk saldo over de volledige projectieperiode. De bevolkingsevolutie op niveau van de gewesten hangt niet alleen af van de evolutie van het natuurlijk saldo en het extern migratiesaldo, maar tevens van het intern migratiesaldo (tussen de gewesten). Ook op dat vlak onderscheidt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zich van de twee gewesten door een negatief saldo
tijdens de gehele projectieperiode. 

Het aantal particuliere huishoudens op niveau van het Rijk stijgt van 4,8 miljoen in 2013 tot 5,3 miljoen in 2030 (+11%) en tot 5,8 miljoen in 2060 (+21%). De gemiddelde grootte van de particuliere huishoudens daalt evenwel van 2,26 personen per huishouden in 2013 tot 2,17 in 2030 en 2,08 in 2060. Die daling van de gemiddelde omvang is het gevolg van een stijging van het aandeel alleenstaande huishoudens (vooral als gevolg van de vergrijzing) en, in mindere mate, van het aandeel eenoudergezinnen. Op niveau van het Rijk, ten slotte, daalt het aantal huishoudens bestaande uit gehuwde koppels met kind(eren) tegen 2060 ten gunste van huishoudens bestaande uit ongehuwde samenwonende koppels.

In Vlaanderen stijgt het aantal huishoudens met 10% in 2030 (ongeveer +284 000 huishoudens) en met 19% in 2060 (ongeveer +506 000 huishoudens) ten opzichte van 2013. In Wallonië kent het aantal huishoudens een groei van 13% in 2030 (ongeveer +206 000 huishoudens) en 28% in 2060 (ongeveer +427 000 huishoudens). Het aantal huishoudens in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest groeit, in tegenstelling tot de twee andere gewesten, trager dan bevolking (vooral tijdens de komende 20 jaren). Zo neemt het aantal huishoudens toe met 9% in 2030 (ongeveer +50 000 huishoudens) en met 13% in 2060 (ongeveer + 70 000 huishoudens), terwijl de bevolkingsgroei respectievelijk 10% en 14% bedraagt. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest speelt de factor migratie een belangrijke rol, voor zowel de bevolking als de huishoudens.

De toekomstige evolutie van het aantal huishoudens is afhankelijk van de toekomstige evolutie van de verschillende samenlevingsvormen, de bevolkingsevolutie op lange termijn en de bevolkingsstructuur. Die laatste wordt dan weer bepaald door de toekomstige evolutie van het sterftecijfer, de vruchtbaarheid en de migraties. We benadrukken dan ook dat de resultaten van de projecties van de bevolking en de huishoudens altijd beschouwd moeten worden met in het achterhoofd de hypothesen inzake de langetermijnevolutie van hun belangrijkste determinanten.

In het kader van deze demografische vooruitzichten werd bij het opstellen van de hypothesen, voor de korte termijn, rekening gehouden met recente ontwikkelingen m.b.t. de economische en financiële crisis en hun impact op de componenten van de bevolking, alsook met de huidige beleidsmaatregelen inzake migratie. Voor de lange termijn volgen de vooruitzichten een scenario van ongewijzigd beleid en ongewijzigde maatschappelijke organisatie. De hypothese van "ongewijzigde maatschappelijke organisatie" impliceert niet dat de waarden van de verschillende centrale parameters worden bevroren, maar net de voortzetting van trends die kenmerkend zijn voor de huidige maatschappelijk context (breuken en grote verschuivingen worden daarbij buiten beschouwing gelaten). De hypothese inzake het sterftecijfer, bijvoorbeeld, veronderstelt dat de daling van de sterftequotiënten zich voortzet. Op dezelfde manier steunt de projectie voor het aantal huishoudens op de voorzetting van tijdens de afgelopen jaren waargenomen trends in de verschillende samenlevingsvormen ("trendmatig" scenario). In geval van een belangrijke wijziging of breuk met die trends, zou de realiteit kunnen afwijken van de hypothesen van deze vooruitzichten.


1 In de veronderstelling dat de overlevingskans op 120 jaar nul is.
2 Het gemiddeld aantal kinderen die een vrouw op de wereld zou zetten indien ze tijdens haar vruchtbare periode de waargenomen vruchtbaarheidsvoorwaarden kent - volgens leeftijd - voor een beschouwd jaar

  Beschikbare gegevens

None

Please do not visit, its a trap for bots