Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Short Term Update 3-98 (16/07/1998)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

Het FPB publiceerde zopas het juli-nummer van haar kwartaalpublicatie Short Term Update - Newsletter of the Federal Planning Bureau”. Hierin wordt o.m. aandacht besteed aan de recente conjuncturele ontwikkeling in België, alsook aan het fenomeen van de dalende vervangingsratio in het wettelijk pensioenstelsel voor werknemers. Op beide onderwerpen wordt hieronder kort ingegaan.

Dalende vervangingsratio in het wettelijk pensioenstelsel voor werknemers

De langetermijnverkenning van het FPB over de budgettaire gevolgen van de vergrijzing toont aan dat de socialezekerheidsprestaties ook in de toekomst betaalbaar blijven, mits aan enkele voorwaarden is voldaan. Eén van deze voorwaarden is de daling van de vervangingsratio's voor de socialezekerheidsprestaties.

Alhoewel critici deze daling als onrealistisch beschouwen, zijn er drie fundamentele redenen waarom het gemiddelde werknemerspensioen - ook in de toekomst - trager zal toenemen dan het gemiddelde loon, hetgeen betekent dat de vervangingsratio in de werknemersregeling op lange termijn onvermijdelijk zal dalen.

De eerste reden volgt uit een maatschappelijke verandering, nl. de geleidelijke ontdubbeling van het gezinspensioen. De gepensioneerden van vandaag hebben hun loopbaan uitgebouwd na de tweede wereldoorlog, overwegend in het traditionele gezinsmodel van de éénverdiener, die vandaag ook het traditionele gezinspensioen geniet berekend aan 75%. Begin volgende eeuw daarentegen, naderen de talrijke naoorlogse kinderen hun pensioenleeftijd, die na een langere scholingsperiode in de jaren 50 het nieuwe gezinsmodel van tweeverdieners introduceerden, waardoor zowel man als vrouw het recht opbouwen op een eigen rustpensioen berekend aan 60% van eenieders gemiddelde loon gedurende de loopbaan.

Alhoewel de toekomstige dubbelpensioentrekkers tezamen een hoger pensioeninkomen zullen hebben dan de huidige generatie gepensioneerden, daalt toch het gemiddelde pensioenbedrag per gepensioneerde, omdat in het geval van het gepensioneerde gezinshoofd de echtgenote niet is opgenomen in het bestand van gepensioneerden.

De tweede reden houdt verband met de loongrens. Het rustpensioen wordt berekend aan de hand van de tijdens de loopbaan verdiende lonen, voor zover dit loon de loongrens niet overschrijdt. Sedert het begin van de jaren 80 werd de loongrens enkel aangepast aan de prijsstijgingen zonder enige reële verhoging, waardoor het toekomstige pensioen overeenkomstig de hoge salarissen zal worden afgetopt. De recente pensioenhervorming (Wet van 26.07.96) wenst deze aftopping niet verder uit te breiden; daartoe wordt vanaf volgend jaar de loongrens verbonden aan de loonstijgingen zoals zij worden afgesproken in het kader van de loonnorm. Ondertussen heeft toch ruim 35% van de mannelijke bedienden een salaris dat de loongrens overstijgt; hun toekomstige pensioen blijft begrensd tot de loongrens, die vandaag 1.368.500 frank per jaar bedraagt. De toepassing van de loongrens over een volledige loopbaan resulteert in een maximumpensioen, dat vandaag 750.000 frank per jaar bedraagt voor het gezinshoofd en 600.000 frank voor een alleen-staande.

De derde reden is verbonden met de aanhoudende toename van de levensverwachting, ook op hogere leeftijden. De pensioenwet voorziet gedeeltelijke welvaartsaanpassingen, selectief gericht op de oudste en de kleinste pensioenen. Omwille van de 'gedeeltelijke' welvaartsaanpassing zal het pensioen, naarmate het veroudert, een achterstand oplopen t.o.v. het loon van de werkende bevolking. Die vertraging van de vervangingsratio doorheen de leeftijden van de gepensioneerde, gecombineerd met de stijgende levensduur, zal de gemiddelde vervangingsratio doen dalen, vooral wanneer de naoorlogse babyboom in groten getale de vierde leeftijd bereikt.

Economische vooruitzichten 1998-99

Vorige week stelde het FPB de Economische Begroting (economische vooruitzichten voor 1998-99) voor aan het Instituut voor de Nationale Rekeningen. Na de goedkeuring werd deze overgemaakt aan de Regering.

In 1997 groeide het Belgische BBP met 2,9% in reële termen.Voor dit en volgend jaar wordt nauwelijks een verzwakking van het groeiritme verwacht. Na een groei van het BBP met 2,8% in 1998 zou deze in 1999 2,6% bedragen.

De vorige Economische Vooruitzichten (februari jl.) gingen ervan uit dat het negatieve effect van de Aziatische crisis en het positieve effect van een meer dynamische binnenlandse vraag elkaar zouden neutraliseren. Intussen is gebleken dat de vertraging van de exportgroei zich inderdaad heeft voorgedaan. De sterker dan verwachte groei van de binnenlandse vraag heeft deze vertraging echter meer dan tenietgedaan. Derhalve zijn de groeiperspectieven voor 1998 thans beter dan vijf maanden geleden.

De goede cijfers voor de binnenlandse vraag in 1998 hebben voornamelijk betrekking op het privé-verbruik. Zij worden niet alleen positief beïnvloed door geconcentreerde aankopen van auto's naar aanleiding van het tweejaarlijkse autosalon, maar ook door een aantal andere factoren, waaronder de evolutie van de inflatie. De sterke daling van de olieprijzen heeft voor gevolg dat het traditionele indexcijfer der consumptieprijzen minder toeneemt dan de gezondheidsindex. Het is deze laatste index die gebruikt wordt voor de indexering van lonen, pensioenen en andere uitkeringen aan de gezinnen. Dit zou voor 1998 resulteren in een extra koopkrachtimpuls voor de gezinnen. In 1999 zouden deze uitzonderlijke factoren zich niet meer voordoen en zouden zowel het reële beschikbare gezinsinkomen als het privé-verbruik iets minder snel groeien.

Tijdens de projectieperiode zou de werkgelegenheidstoename substantieel bijdragen tot de inkomensgroei. Zowel in 1998 als in 1999 zou de werkgelegenheid (in aantal hoofden) met ongeveer 45.000 toenemen, wat aanzienlijk meer is dan tijdens de voorbije zeven jaar. Met groeivoeten tussen 2,5 en 3% zou de economische activiteit gedurende drie opeenvolgende jaren (1997-99) sterker stijgen dan de potentiële productie. Daarenboven zouden de loonmatiging en de bijkomende verminderingen van werkgeversbijdragen de arbeidsintensiteit van de groei verhogen. De toename van het aantal arbeidsplaatsen is gedeeltelijk ook toe te schrijven aan de ontwikkeling van de deeltijdarbeid. Ongeveer een kwart van de jobcreatie is te wijten aan de speciale programma's (plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, herinschakelings- en doorstromingsprogramma's en "Sociale Maribel") en het merendeel daarvan vindt plaats in de ondernemingen. De werkloosheidsgraad (volgens de geharmoniseerde Eurostat-definitie) zou afnemen van 9,3% in 1997 tot 8% in 1999.

Een toenemende winstgevendheid van de ondernemingen, de hoge gebruiksgraden van de productiecapaciteit in de verwerkende nijverheid en de blijvend lage rentevoeten geven aanleiding tot een toename van de investeringsquote, al blijft deze betrekkelijk laag in vergelijking met het einde van de jaren 80. Parallel met de hogere groei van de productiecapaciteit zou ook de potentiële output sterker toenemen, wat een essentieel element is voor de duurzaamheid van de herleving.

Over de jaren 1997-98 zou, overeenkomstig de Wet tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de loonevolutie in België in lijn gebleven zijn met deze in de drie buurlanden. In 1999 blijft de loonvorming onderworpen aan de toepassing van de "loonnorm". In de drie buurlanden zouden de loonstijgingen relatief beperkt blijven. Hiermee samenhangend zouden, volgens de Economische Begroting, de reële bruto uurlonen in de Belgische privé-sector volgend jaar met 1,2% stijgen. Hoewel zich gaandeweg arbeidsmarktspanningen kunnen manifesteren, zou de loonnorm het risico op looninflatie beperken.

Iets sterkere invoerprijsstijgingen en een BBP dat licht hoger zou uitvallen dan het potentiële niveau zouden de inflatie wat doen versnellen van 1,1% dit jaar tot 1,3% in 1999, wat in de lijn ligt van de onderliggende inflatie. De korte- en langetermijnrentevoeten zouden in België en de rest van de Euro-zone licht toenemen.
 

Overheidsrekening 1998-99

Het FPB voorziet voor 1998 een overheidstekort van 1,2% en voor 1999 van 1,1% van het BBP. Het primair saldo zou in beide jaren iets hoger liggen dan 6% van het BBP (6,3% in 1998 en 6,1% in 1999). Bij ongewijzigd beleid wordt dus juist het minimumobjectief van 6% bereikt.

De ontvangsten vielen gedurende het eerste halfjaar van 1998 gunstiger uit dan aanvankelijk verwacht, vermoedelijk omwille van de samenstelling van de groei, die voornamelijk gevoed werd door een sterk aantrekkende binnenlandse vraag.

 

  Beschikbare gegevens

None

  Thema's

None

  JEL

None

  Keywords

None

Please do not visit, its a trap for bots