Page Title

Publicaties

Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.

Studieperiodes in de drie voornaamste rustpensioenregelingen - Een overzicht van het wettelijke kader en gegevensanalyse [ RAPPORT_CEP6_11222 - ]

Dit rapport werd opgesteld op vraag van de Strategische Cel Pensioenen. Het eerste deel bespreekt het regelgevingskader met betrekking tot de regularisatie van de hogere studieperiodes per pensioenregeling. Het tweede deel beschrijft het belang van de geregulariseerde studieperiodes in de verschillende regelingen. De statistieken gebruikt in het tweede deel werden door de pensioeninstellingen (Federale Pensioendienst, RSVZ) geleverd.

  Auteurs


 
A : Auteur, C : Contribuant

  Publicatietype

Rapporten

Het rapport presenteert de werkzaamheden die het FPB binnen zijn expertisedomeinen verricht op verzoek van overheden of partners. 

De beschrijving van het wettelijke kader is toegespitst op de volgende punten:

  • 1. de voorwaarden waaraan de aanvrager van een regularisatie van de studieperiodes moet voldoen;
  • 2. welke periodes gelijkgesteld kunnen worden;
  • 3. in de werknemers‐ en zelfstandigenregeling, de loopbaanperiode tijdens dewelke de aanvraag zou ingediend moeten worden, alsook de instelling die deze aanvragen verwerkt;
  • 4. in de werknemers‐ en zelfstandigenregeling, het bedrag en de datum van betaling van de regularisatiebijdragen;
  • 5. het effect op het pensioenbedrag;
  • 6. de regeling in geval van sterfte;
  • 7. en de regeling voor bepaalde specifieke beroepen, als deze er zijn.

De regularisatie van de studieperiodes wordt verschillend behandeld al naargelang de pensioenregeling. De verschillen situeren zich in de eerste plaats in de financiering: in de werknemersen zelfstandigenregeling dienen studieperiodes geregulariseerd te worden via persoonlijke bijdragen, terwijl in de ambtenarenregeling een regularisatie onnodig is omdat de studieperiodes gratis via de diplomabonificaties in rekening worden genomen bij de pensioenberekening. De bijdrages voor regularisatie van de studieperiodes in de werknemers‐ en zelfstandigenregeling zijn fiscaal aftrekbaar. In de ambtenarenregeling worden echter enkel diplomabonificaties toegekend voor studies die noodzakelijk geacht worden voor de functie, terwijl in de werknemers‐ en zelfstandigenregeling iedereen zijn studieperiodes kan regulariseren ongeacht de functie die men uitoefent. Een ander belangrijk verschil situeert zich in de toegankelijkheid (bijvoorbeeld, de aanvraag moet ingediend worden binnen een beperkte periode na het beëindigen van de studies in de werknemersregeling).

Met de gegevensanalyse worden de volgende punten aangekaart:

  • 1. het aandeel van gepensioneerden met gelijkgestelde studieperiodes in het totale aantal rustgepensioneerden;
  • 2. het gemiddelde aantal jaren in rekening gebracht voor de pensioenberekening van de rustgepensioneerden met gelijkgestelde studieperiodes;
  • 3. het gemiddelde pensioenbedrag dat te wijten is aan gelijkgestelde studieperiodes, uitgedrukt in monetaire termen en als percentage van het pensioenbedrag van diegenen met gelijkgestelde studieperiodes.

De beschikbare gegevens van de pensioeninstellingen laten geen rechtstreekse vergelijking tussen de regelingen toe. Meer bepaald zijn de gegevens van de Federale Pensioendienst beperkt tot het totale aantal nieuwe rustgepensioneerden in respectievelijk het ingangsjaar 2014 in de werknemersregeling en de ingangsjaren 2010‐2015 in de ambtenarenregeling, terwijl de RSVZ‐gegevens betrekking hebben op het totale aantal, of de ‘stock’, rustgepensioneerden in het jaar 2015 in de zelfstandigenregeling. Toch is een indirecte vergelijking tussen de verschillende regelingen mogelijk in de veronderstelling dat de som van de nieuwe rustgepensioneerden van de leeftijd tussen 60 en 66 jaar een benadering is van de ‘stock’ rustgepensioneerden op 66 jaar in de werknemers‐ en ambtenarenregeling.

Het percentage rustgepensioneerden ambtenaren met diplomabonificaties ligt veel hoger dan het percentage rustgepensioneerden met regularisatie van studieperiodes in de werknemers‐ en zelfstandigenregeling. In de ambtenarenregeling hebben in 2015 ongeveer 38 % mannen en 58 % vrouwen van de nieuwe rustgepensioneerden tussen 60 en 66 jaar diplomabonificaties ontvangen. Het hogere aandeel van vrouwen is vooral te wijten aan hun dominante aanwezigheid in de onderwijssector, waar het behalen van een diploma hoger of universitair onderwijs dikwijls een vereiste is. Deze aandelen per geslacht zijn redelijk stabiel gebleven in de periode 2010‐2015. In de werknemersregeling had slechts 0,4 % mannen en 0,1 % vrouwen in 2014 een regularisatie van studieperiodes. In de zelfstandigenregeling bedroeg in 2015 het aandeel van de rustgepensioneerden van 66 jaar met geregulariseerde studieperiodes 4,3 % voor mannen en 1,4 % voor vrouwen. Deze kloof tussen de ambtenarenregeling en de andere regelingen is te wijten aan het feit dat diplomabonificaties gratis worden toegekend, evenwel slechts voor die functies waarvoor het diploma vereist wordt. Een mogelijke verklaring voor het hogere aandeel van rustgepensioneerden met geregulariseerde studieperiodes in de zelfstandigen‐ ten opzichte van de werknemersregeling is de goedkopere regularisatie van de studieperiodes vóór 1975 in de zelfstandigen‐ dan in de werknemersregeling. Bovendien kunnen zelfstandigen de studieperiodes tot vlak voor hun pensionering regulariseren, in tegenstelling tot werknemers die slechts in de loop van de tien jaar nadat zij afgestudeerd zijn een aanvraag mogen indienen.

Het gemiddelde aantal jaren in rekening gebracht voor de pensioenberekening van ambtenaren met diplomabonificaties bedroeg ongeveer 3 bij mannen en 2,4 bij vrouwen in 2015. Dit gemiddelde ligt hoger bij de andere regelingen. In de werknemersregeling bedroeg het gemiddelde aantal geregulariseerde studiejaren ongeveer 4 bij mannen en 3 bij vrouwen in 2014, terwijl in de zelfstandigenregeling 5,2 jaren worden geteld bij mannen en 4,7 bij vrouwen in 2015.

Het bedrag dat aan de diplomabonificaties te wijten is bleef stabiel voor rustgepensioneerde ambtenaren in de periode tussen 2010 en 2015 en bedroeg ongeveer 8% van het gemiddelde pensioenbedrag met diplomabonificaties bij mannen en 6,7 % bij vrouwen. De gemiddelde waarde van één jaar diplomabonificatie stond voor 2,7 % van het pensioenbedrag met diplomabonificaties van mannen en 2,8 % van het pensioenbedrag met diplomabonificaties van vrouwen in 2015, wat respectievelijk met EUR 1 089 bij mannen en EUR 957 bij vrouwen overeenkomt. Het globaal gemiddelde pensioenbedrag van diegenen met diplomabonificaties bedroeg EUR 40 308 voor mannen en EUR 34 107 voor vrouwen, wat respectievelijk ongeveer 30% en 18% hoger is dan het globaal gemiddelde pensioenbedrag voor alle rustgepensioneerde mannen en vrouwen. Deze cijfers wijzen op een hoger gemiddeld rustpensioen voor de functies in het openbare ambt waarvoor een diploma hoger onderwijs een vereiste is dan het globaal gemiddelde pensioen voor alle gepensioneerden, ook zonder het bedrag dat aan de diplomabonificaties te wijten is.

In de werknemersregeling is het gemiddelde bedrag te wijten aan de regularisatie van studieperiodes ongeveer 4,6 % van het gemiddelde pensioenbedrag bij rustgepensioneerde mannen met geregulariseerde studieperiodes en 5 % bij rustgepensioneerde vrouwen met geregulariseerde studieperiodes. Eén jaar geregulariseerde studies is goed voor 1,2 % van het gemiddelde pensioenbedrag met geregulariseerde studieperiodes van mannen en 1,6 % van het gemiddelde pensioenbedrag met geregulariseerde studieperiodes van vrouwen in 2014. Deze percentages komen  overeen met een gemiddeld bedrag van EUR 236 voor mannen en EUR 235 voor vrouwen in 2014. Het gemiddelde pensioenbedrag met geregulariseerde studieperiodes bedroeg EUR 19 786 voor mannen en EUR 15 062 voor vrouwen in 2014. Dit pensioenbedrag is ongeveer 58 % hoger bij mannen en 68 % hoger bij vrouwen in vergelijking met alle rustgepensioneerden.

In de zelfstandigenregeling vertegenwoordigen de geregulariseerde studieperiodes gemiddeld 5,6 % van het gemiddelde pensioenbedrag met geregulariseerde studieperiodes bij mannen en 6,6 % bij vrouwen. Een geregulariseerde studieperiode van één jaar staat voor 1,1 % van het rustpensioen met geregulariseerde studieperiodes van mannen en 1,4 % van het rustpensioen met geregulariseerde studieperiodes van vrouwen, wat respectievelijk overeenstemt met een gemiddeld bedrag van EUR 163 en EUR 143. Het gemiddelde rustpensioen met geregulariseerde studieperiodes bedraagt EUR 15 287 voor mannen en EUR 10 329 voor vrouwen. Deze bedragen, vergeleken met alle rustgepensioneerden, zijn respectievelijk ongeveer dubbel en driedubbel zo hoog bij de rustgepensioneerden mannen en vrouwen met geregulariseerde studieperiodes. De grootte van deze kloof is, uiteraard, niet te wijten aan de pensioenverhoging wegens geregulariseerde studieperiodes, maar reflecteert in de eerste plaats het belangrijke verschil in de loopbaanduur van de gerechtigden in de zelfstandigenregeling.

Ten slotte, om een idee te geven over het belang van de uitgaven voor geregulariseerde studieperiodes, vergelijken wij het aandeel van deze uitgaven in de totale pensioenuitgaven voor de ‘stock’ rustgepensioneerden van 66 jaar in elke regeling. In de periode tussen 2010 en 2015 bedroegen de uitgaven voor diplomabonificaties (voor nieuwe gepensioneerden tussen 60 en 66 jaar) ongeveer 4 % van de totale pensioenuitgaven voor mannen en 4,6 % van de pensioenuitgaven vrouwen in de ambtenarenregeling. In de werknemersregeling zijn de uitgaven voor de regularisatie van de studieperiodes (bij nieuwe rustgepensioneerden tussen 60 en 66 jaar) aanzienlijk lager: in 2014 bedroegen ze 0,03 % bij mannen en 0,01 % bij vrouwen. In de zelfstandigenregeling bedroegen deze uitgaven 0,5 % van de totale pensioenuitgaven voor de ‘stock’ mannen van 66 jaar en 0,3 % voor de ‘stock’ vrouwen van deze leeftijd in 2015.

  Verwante documenten

    None

  Beschikbare gegevens

None

Please do not visit, its a trap for bots