Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Het Federaal Planbureau actualiseert zijn economische vooruitzichten voor de periode 2003-2008 (26/05/2003)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

Wereldwijde en Europese economische groei: een basisprojectie ...

Voor het derde jaar op rij moeten de internationale organisaties hun economische vooruitzichten voor de Europese Unie (EU) naar beneden herzien. De conjunctuurspecialisten verwachten momenteel een matig herstel van de wereldeconomie tijdens het tweede semester van 2003. Daarbij wordt gerekend op een relatief soepel monetair beleid in de Verenigde Staten en in Europa, een expansief budgettair beleid in de Verenigde Staten en een vrije werking van de automatische stabilisatoren in Europa. Op basis van de vooruitzichten van de Europese Commissie voorziet het basisscenario een groei van 1 % in de eurozone, van 1,3 % voor de hele EU en van 2,4 % voor de Verenigde Staten. In 2004 zou de economische groei in die drie zones respectievelijk 2,3 %, 2,4 % en 2,5 % bedragen.

Het gebruikte basisscenario is niet inflatoir: in de eurozone zou de loonstijging lager zijn dan de productiviteitswinst, de prijs van de ruwe olie zou in 2004 dalen en het herstel zou vanaf 2004 gepaard gaan met een geleidelijke stijging van de rentevoeten. De inflatie daalt in de eurozone van 2,1 % in 2003 tot 1,7 % in 2004.

... omringd met heel wat onzekerheden

De verwezenlijking van dat groeiscenario gaat vanzelfsprekend gepaard met tal van onzekerheden. De evolutie van de geopolitieke problemen en de gevolgen van de daling van de beurskoersen in 2002 bepalen de snelheid waarmee het vertrouwen zich herstelt. Dat geldt zeker voor de Verenigde Staten, waar belangrijke onevenwichten de economie kwetsbaar maken: het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans, het begrotingstekort en de lage gezinsspaarquote. Het tekort op de lopende rekening leidt tot een belangrijke netto-instroom van kapitaal. De afname van die instroom leidt tot een depreciatie van de dollar, waardoor de concurrentiekracht van de eurozone wordt aangetast. De prijs van ruwe olie kan nog grote schommelingen ondergaan, al lijkt de kans op een prijsdaling groter dan een prijsstijging in het begin van het tweede kwartaal van 2003. Daarnaast zou de economische groei in Europa, en dan vooral in Duitsland, bijzonder zwak kunnen blijven, o.m. wanneer de euro verder apprecieert.

Er zijn ook onzekerheden op het vlak van het macro-economische beleid in de eurozone: het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) zou restrictiever of soepeler kunnen zijn naargelang het relatieve belang dat ze toekent aan de verschillende doelstellingen die ze nastreeft. Hetzelfde geldt voor het budgettaire beleid van de lidstaten, die kunnen opteren voor de strikte naleving van het maximumtekort, dat op Europees niveau wordt toegestaan (3 % van het bbp) of voor het vrije spel van de automatische stabilisatoren.

Middellange termijn: een cyclische opstoot, gevolgd door een geleidelijke terugkeer naar het potentiële groeitempo

Het gebruikte scenario veronderstelt dat de voornaamste economieën geleidelijk terugkeren naar een activiteitenniveau dat overeenstemt met hun `potentieel'. De economische groei van de eurozone versnelt tot 2,5 % in 2005 en keert daarna geleidelijk terug naar een groeitempo dichtbij de potentiële groei (2,1 %). Ondanks de evolutie van de lonen houdt een alert monetair beleid de inflatie onder controle: de inflatie in de eurozone zou zich stabiliseren rond 1,5 % per jaar, bij een geleidelijke toename van de korte rente tot 4,6 % op middellange termijn.

De Belgische economie groeit zwak in 2003, matig in 2004, ...

Gegeven die internationale context in 2003, neemt de Belgische uitvoer in volume toe met 2,7 %. De ongunstige arbeidsmarktomstandigheden en de terugval van de beurskoersen zetten de gezinnen aan tot meer sparen. De stijging van het reëel beschikbaar inkomen (1,7 %) gaat daardoor gepaard met een verhoging van de spaarquote, zodat de toename van de particuliere consumptie beperkt blijft tot 1 %. De koopkracht wordt enerzijds ondersteund door de belastinghervorming, maar wordt anderzijds afgeremd door de bescheiden loonstijging en de verminderde werkgelegenheid. Samen met de zwakke groei van de bruto-investeringen (0,8 %), leidt dat tot een economische groei van slechts 1,2 %. Die cijfers veronderstellen een - gematigde - herneming van de economie in de loop van 2003, al is de timing hiervan onzeker.

In 2004 zou onze uitvoer met 5,6 % toenemen. De toename van de particuliere consumptie (1,7 %) blijft zwakker dan de koopkrachtstijging, die 2 % zou bedragen, dankzij de werkgelegenheidscreatie (0,6 %) en de hogere lonen. De bruto-investeringen hernemen uiteindelijk met 2,9 %. De economische groei komt daardoor op 2,3 %.

... verstevigt in de periode 2005-2006 en verzwakt opnieuw in de periode 2007-2008

De Belgische potentiële groei bedraagt gemiddeld 2,2 % in de periode 2005-2008. Toch ligt de bbp-groei in de periode 2005-2006 (2,8 % en 2,6 %) boven de potentiele groei. Dat heeft enerzijds te maken met de economische heropleving in de eurozone en anderzijds met de binnenlandse vraag. Die wordt gestimuleerd door de hervorming van de personenbelasting en door de herneming van de overheidsinvesteringen naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. In de periode 2007-2008 levert de fiscale hervorming nauwelijks nog impulsen en vallen de overheidsinvesteringen terug. Daardoor verzwakt de economische groei tot 2,1 %.

Vertraagde groei van de werkgelegenheid

De volledige herziening van de werkgelegenheidsstatistieken heeft o.m. geleid tot een hogere werkgelegenheidsgraad (61,8 % in 2002) en tot een licht neerwaartse correctie van de productiviteitswinst. In de projectieperiode zou in de marktsector de productiviteit per uur gemiddeld stijgen met jaarlijks 1,8 %, de reele toegevoegde waarde met 2,4 % en de werkgelegenheid met 0,8 %, waarbij wordt uitgegaan van een daling van de arbeidsduur met 0,25 % per jaar. De binnenlandse werkgelegenheid zou met gemiddeld 0,6 %, of met gemiddeld 26 500 jobs, per jaar toenemen. De werkgelegenheidsgraad zou in 2008 62,7 % bedragen.

In de verwerkende nijverheid zouden nog eens 38 000 banen verloren gaan in de periode 2003-2008. In de marktdiensten zou de jobcreatie 205 000 eenheden bedragen.

Loonkosten en inflatie onder controle

Het economisch herstel vormt de belangrijkste bron van de werkgelegenheidstoename. De jobcreatie wordt ook ondersteund door de loonkosten onder controle te houden, meer bepaald door de naleving van de maximale macro-economische loonnorm. Die norm werd bepaald in het kader van de wet ter bevordering van de werkgelegenheid en het behoud van de concurrentiekracht.

Voor 2003 en 2004 samen werd de norm vastgelegd op een 5,4 % toename van de nominale loonkost per uur - of resp. 2,4 % en 3 % in 2003 en 2004 in de voorliggende oefening. Dat zou de effectieve stijging van het gemiddelde reële bruto-uurloon in de marktsector beperken tot resp. 0,7 % en 1,6 %. Over de hele periode zouden de reële loonstijgingen lager liggen dan de groei van de productiviteit per uur. De inflatie zou hierdoor stabiliseren rond gemiddeld 1,5 % per jaar.

Stagnerende werkloosheid

De werkloosheid1 zou in 2003 met bijna 40 000 eenheden toenemen. Ondanks de herneming van de werkgelegenheid in de periode 2004-2008, blijft de terugval van de werkloosheid vrij beperkt. De beroepsbevolking stijgt immers met meer dan 160 000 eenheden tijdens de projectieperiode. In 2008 zouden er nog 645 000 werklozen zijn, tegen 683 000 in 2003. Het aantal werkzoekenden (d.i. de niet-werkzoekende oudere werklozen niet meegerekend) evolueert evenmin gunstig. Hun aantal stijgt van 376 000 in 2002 naar 409 000 in 2003 en bedraagt nog 399 000 eenheden in 2008. De werkloosheidsgraad (totale werkloosheid in procent van de beroepsbevolking) daalt slechts in geringe mate, m.n. van 14 % in 2004 naar 12,9 % in 2008 (t.o.v. 13,3 % in 2002).

Vergrijzing van de werkgelegenheid

De vergrijzing van de beroepsbevolking en de bevolking op arbeidsleeftijd, die voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen, komt nog duidelijker naar voren omdat cohorten vrouwen met een hogere activiteitsgraad terechtkomen in de leeftijdgroep 50-64 jaar. Wat de beroepsbevolking betreft, stijgt het aandeel van de leeftijdsgroep van 50 en ouder van 20,1 % in 2002 naar 23,5 % in 2008. Wat de werkgelegenheid betreft, stijgt dat aandeel van 18,8 % in 2002 naar 21,7 % in 2008. De forse groei van het arbeidsaanbod in die leeftijdscategorie vormt een uitdaging voor de bedrijfswereld, aangezien de integratie van die oudere werknemers steeds belangrijker zal worden.

Lichte daling van de broeikasgasemissies

De energie- en co2-intensiteit van het bbp zouden verder dalen door de technologische evolutie (versneld door aanmoedigende maatregelen), door de herstructurering van de staalsector en door de structurele verschuiving binnen het energieverbruik. Samen met de maatregelen die werden genomen om de ch4- en n2o-emissies te beperken zou er voor het eerst een daling van de broeikasgasemissies (met gemiddeld -0,1 % per jaar in co2-equivalenten uitgedrukt) optreden. Die daling volstaat nochthans niet om, zonder bijkomende maatregelen, de doelstelling voor de beperking van de uitstoot te halen zoals bepaald in de internationale engagementen van België. Die doelstelling impliceert een daling van de emissies met 12,4 % t.o.v. het niveau van 2008.

Een overheidstekort ...

In vergelijking met onze vorige edities, versomberen de vooruitzichten voor de overheidsfinancien. De gezamenlijke overheid zou gedurende de hele projectieperiode een negatief vorderingensaldo kennen. Dat is het gevolg van de zwakkere economische groei en van de verschillende beleidsmaatregelen.

In de periode 2003-2006 zou het vorderingentekort van de gezamenlijke overheid schommelen rond 0,7 % van het bbp. Daarna verkleint het tekort en wordt het evenwicht nagenoeg bereikt in 2008. Bijgevolg zouden de doelstellingen van het Belgisch Stabiliteitsprogramma (een begrotingsevenwicht in 2003 en een surplus van 0,5 % van het bbp in 2005) niet worden gehaald zonder bijkomende maatregelen.

Niettemin zou de overheidsschuld in bbp-termen verder blijven dalen, weliswaar in een vertraagd tempo (-19,2 % van het bbp in de projectieperiode). De daling van de rentelasten wordt versterkt door de lage rentevoeten.

... in 2003 door de daling van de ontvangsten, de stijging van de uitgaven en de zwakke groei ...

Het primair surplus kent een uitgesproken daling in 2003 (-1,2 % van het bbp). Daardoor wordt de vrijgekomen budgettaire ruimte die volgt uit de daling van de rentelasten (-0,4 % van het bbp), ruimschoots overschreden. De daling van het primaire surplus is zowel toe te schrijven aan de teruglopende ontvangsten (-0,7 % van het bbp), als aan de stijging van de primaire uitgaven (+0,5 % van het bbp). De volumestijging van de primaire uitgaven (2,9 %) is namelijk veel sterker dan de economische groei.

... en dat op hetzelfde niveau blijft tot in 2006

Ook in de periode 2004-2006 loopt het primaire saldo sterk terug (met 0,7 % van het bbp), maar de rentelasten verminderen in dezelfde mate. De daling van het primaire saldo is volledig toe te schrijven aan de gedaalde ontvangsten (-1,5 % van het bbp).

In de periode 2007-2008 zorgen de bijna-stabilisering van de ontvangsten en de vermindering van de primaire uitgaven in bbp-termen voor een kleiner overheidstekort, ook al vertraagt de daling van de rentelasten.

De vermindering van de ontvangsten in procent van het bbp in de periode 2003-2006 is zowel toe te schrijven aan macro-economische factoren als aan maatregelen.

Op macro-economisch vlak is er in eerste plaats de daling van het aandeel van het looninkomen in de toegevoegde waarde, na het hoge niveau van 2002. Dat heeft niet alleen een weerslag op het totaal van de verplichte heffingen op de factor arbeid, maar ook op de indirecte belastingen via de particuliere consumptie, die afneemt in procent van het bbp.

Op het vlak van de maatregelen is de vermindering van de ontvangsten tussen 2003 en 2006 vooral toe te schrijven aan de hervorming van de personenbelasting. Diverse andere maatregelen, die elk op zich een zwakke impact hebben, zorgen voor een bijkomende afbrokkeling van de ontvangsten.

De verminderde ontvangsten in 2003 hebben specifieke oorzaken. Zo wordt een belangrijk onderdeel van de hervorming van de personenbelasting uitgevoerd en wordt een deel van de aanvullende crisisbelasting geschrapt. Ook ondergaan de bedrijfsvoorheffingen en de incohiering de terugslag van vorige aanpassingen.

Tijdens de projectieperiode groeien de primaire uitgaven jaarlijks gemiddeld met 2 % in constante prijzen. Dat cijfer houdt rekening met de recent besliste verhoging van bepaalde sociale minima en pensioenen, met reeds voorziene loonstijgingen in de overheidssector, met de sterke groei van de uitgaven voor gezondheidszorg en met de voorziene investeringen in het spoor. Het scenario veronderstelt evenwel geen bijkomende loonstijgingen in de overheidssector of bijkomende welvaartsaanpassingen van de sociale uitkeringen.

De sterkere toename van de primaire uitgaven in 2003 is vooral toe te schrijven aan de sociale uitgaven. Dat heeft te maken met de hogere werkloosheid, met een sterkere toename van de uitgaven voor gezondheidszorg als gevolg van uitzonderlijke factoren en met de hierboven vermelde sociale correcties.

Een belangrijk tekort voor de federale overheid en de sociale zekerheid

Het opnieuw verschijnen van een overheidstekort situeert zich volledig in entiteit I2, die het gros van de fiscale lastenverlichtingen voor haar rekening neemt en in 2003 een stijging van het gewicht van haar primaire uitgaven kent. Zowel de federale overheid als de sociale zekerheid zou gedurende de hele projectieperiode een tekort hebben, al knoopt de federale overheid weer aan bij een evenwicht in 2008. Entiteit II3 zou daarentegen een overschot realiseren, dankzij de gemeenschappen en gewesten. De lokale besturen zouden, bij ongewijzigd beleid, een licht tekort kennen op het einde van de projectieperiode als gevolg van een daling van hun ontvangsten.

Federaal Planbureau, `Economische vooruitzichten 2003-2008', april 2003. 

  Beschikbare gegevens

None
Please do not visit, its a trap for bots