Page Title

Publicaties

Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.

Het belang en de samenstelling van gelijkgestelde periodes in de drie pensioenstelsels - Een stand van zaken [ REP_CEP4_11186 - ]

Het voorliggende rapport werd geschreven op vraag van de strategische cel van de Minister van Pensioenen. Het geeft een overzicht van het belang en de samenstelling van de gelijkgestelde periodes in de verschillende pensioenstelsels en dit zowel voor de recent gepensioneerden als voor de bevolking op actieve leeftijd.

  Auteurs

,
 
A : Auteur, C : Contribuant

  Publicatietype

Rapporten

Het rapport presenteert de werkzaamheden die het FPB binnen zijn expertisedomeinen verricht op verzoek van overheden of partners. 

Uit de gepresenteerde cijfers blijkt dat respectievelijk 30 en 37 percent van de pensioenopbouw van mannen en vrouwen, die recent met pensioen gingen in het werknemersstelsel, wordt gelijkgesteld. In het zelfstandigenstelsel bedraagt dit aandeel respectievelijk 3 en 5 percent. In het stelsel van de ambtenaren is zo’n 10 percent van de pensioenopbouw gelijkgesteld. De beschikbare cijfers laten dus belangrijke verschillen zien in het belang van de gelijkgestelde pensioenopbouw van recent gepensioneerden. Omwille van de eigenheid van de drie stelsels en de onderscheiden administratieve praktijken, zijn deze verschillen tussen de stelsels echter moeilijk interpreteerbaar.

Zowel werknemers als ambtenaren kennen ziekteperiodes die administratief op dezelfde manier gecodeerd worden als gewerkte periodes. Over het kwantitatief belang van deze niet‐gewerkte periodes bestaan geen cijfers. Periodes van ziekte worden bij werknemers en zelfstandigen meegeteld bij de berekening van het rustpensioen. De langdurig zieke werknemers en zelfstandigen blijven gedurende deze ziekteperiode dan ook verder pensioenrechten opbouwen. In het stelsel van de ambtenaren worden langdurig zieken onder bepaalde voorwaarden op pensioen gesteld wegens lichamelijke ongeschiktheid waarna ze geen verdere pensioenrechten opbouwen.

De mate waarin bij de recent gepensioneerden een onderscheid kan worden gemaakt naar type gelijkstelling verschilt naargelang de onderscheiden stelsels. Bij recent gepensioneerde werknemers is een gedetailleerd onderscheid niet mogelijk omdat in het verleden niet alle gelijkgestelde periodes eenduidig werden afgebakend. Met name bestaat zo’n derde van alle gelijkgestelde pensioenopbouw in deze groep uit niet te identificeren gelijkstellingen. De identificeerbare gelijkgestelde periodes bij werknemers bestaan voornamelijk uit werkloosheid (respectievelijk 24 en 42 percent gelijkstelling bij mannen en vrouwen), werkloosheid met bedrijfstoeslag (23 en 7 percent) en arbeidsongeschiktheid (ziekte en invaliditeit, beroepsziekten en arbeidsongevallen) (14 en 13 percent). Minder belangrijke gelijkgestelde periodes zijn loopbaanonderbreking en tijdskrediet, niet‐gewerkte periodes van deeltijdse werknemers met behoud van rechten en legerdienst. Bij recent gepensioneerde zelfstandigen is een gedetailleerd onderscheid naar type gelijkstelling wel mogelijk. In het zelfstandigenstelsel is de belangrijkste gelijkgestelde periode ziekte en invaliditeit (47 percent bij mannen, 86 percent bij vrouwen), gevolgd door gelijkstelling van studieperiodes (respectievelijk 41 en 14 percent) en gelijkstelling van legerdienst (12 percent bij mannen). Bij recent gepensioneerde ambtenaren bestaat het belangrijkste aandeel van de gelijkgestelde periodes, die niet gelijkgesteld worden aan werkelijke diensten, uit een amalgaam van onbezoldigde of deels bezoldigde afwezigheden die statuut‐specifiek zijn. Deze verschillende gelijkstellingen worden in de beschikbare gegevens niet verder onderscheiden naar type.

Voor wat de bevolking op actieve leeftijd betreft, hebben we enkel cijfers over het belang van de gelijkstelling bij werknemers en zelfstandigen voor wat de loopbaan tot en met de leeftijd van 50 jaar betreft. Gegevens over oudere leeftijdsgroepen of over actieve ambtenaren zijn niet beschikbaar. Bij werknemers vinden we dat op 30‐jarige leeftijd respectievelijk 21 en 30 percent van de loopbaan van mannen en vrouwen is gelijkgesteld. Op 40‐jarige leeftijd bedragen deze cijfers 22 en 32 percent en op 50‐jarige leeftijd 22 en 33 percent. Bij zelfstandigen liggen deze percentages steeds onder de 1 percent. Dat het belang van gelijkstelling bij de zelfstandigen op actieve leeftijd heel wat lager ligt dan bij recent gepensioneerden kan mogelijks worden toegeschreven aan de gelijkstelling van studieperiodes. Dergelijke gelijkstelling veronderstelt immers het betalen van een bijdrage en deze bijdrage wordt allicht pas gestort op het einde van de loopbaan.

Beperken we ons tot de jongste cohorte (30 jaar in 2011) waarvoor vrijwel alle gelijkgestelde periodes eenduidig kunnen worden geïnterpreteerd, dan vinden we bij werknemers dat gelijkgestelde periodes voornamelijk bestaan uit periodes van werkloosheid (respectievelijk 77 en 66 percent van het totale pakket aan gelijkgestelde periodes bij mannen en vrouwen) en ziekte‐ en invaliditeit – inclusief moederschapsrust (respectievelijk 13 en 24 percent). Minder belangrijke gelijkgestelde periodes zijn loopbaanonderbreking/tijdskrediet, arbeidsongevallen/beroepsziekten, themaverloven en de regularisatie van studieperiodes. Bij zelfstandigen bestaat de gelijkstelling op 30‐jarige leeftijd uitsluitend uit periodes van ziekte en invaliditeit.

Op basis van loopbaangegevens van personen op actieve leeftijd kunnen we tot slot iets leren over de evolutie van het aandeel gelijkgestelde periodes over een aantal generaties. Een vergelijking tussen cohorten blijkt moeilijker. Zo kan onder andere vastgesteld worden dat bij de zuivere werknemers het aandeel gelijkstellingen stijgt met de leeftijd binnen de oudste cohorte (geboortejaar 1951) daar waar dit aandeel voor de jongere cohorten (geboortejaren 1961, 1971 en 1981) eerder constant blijft in functie van de leeftijd, maar zich bij aanvang wel situeert op een hoger niveau dan dat van de oudere cohorte. Bij zelfstandigen groeit het belang van de gelijkstellingen met de leeftijd, maar het aandeel blijft ook op latere leeftijd, relatief laag liggen.

  Verwante documenten

    None

  Beschikbare gegevens

None

Please do not visit, its a trap for bots