Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Vooruitzichten voor de Belgische economie tijdens de volgende vijf jaar: vertraging van de economische groei, zeer lage werkloosheidsgraad en geen begrotingsevenwicht zonder nieuwe maatregelen (20/06/2018)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

Met de Economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau is het mogelijk een toekomst ‘bij ongewijzigd beleid’ te schetsen van de Belgische economie voor de komende vijf jaar. De Economische vooruitzichten 2018-2023 passen binnen een context waarin de conjunctuurcyclus in de eurozone zijn hoogtepunt voorbij is en de Europese economische groei op middellange termijn wordt afgeremd door de vergrijzing van de bevolking.

De economische groei is stabiel van 2018 tot 2020 en valt daarna terug

Van 2018 tot 2020 zou de jaarlijkse volumegroei van het Belgische bbp zeer dicht aanleunen bij die van 2017 (1,6 % tegenover 1,7 %) en hoofdzakelijk ondersteund worden door de stijging van de binnenlandse vraag, terwijl de bijdrage van de netto-uitvoer tot de groei vanaf 2019 zelfs licht negatief wordt. Vervolgens zou de Belgische economische groei geleidelijk vertragen van 1,4 % in 2021 tot 1,2 % in 2023. Over de volledige periode 2018-2023 zou de gemiddelde groei evenwel beduidend hoger uitkomen dan in de periode 2012-2017 (1,5 % tegenover 1,1 %).

In 2018 en 2019 zou de groei van het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren (respectievelijk 1,8 % en 2,0 %) worden ondersteund door de bijkomende belastingverminderingen die gepland zijn in het kader van de taxshift, de stijging van de reële lonen en de jobcreatie. De stijging van de consumptieve bestedingen van de particulieren zou meer bescheiden zijn (respectievelijk 1,6 % en 1,7 %). Zonder nieuwe maatregelen ter verlaging van de verplichte inhoudingen zou de groei van het reëel beschikbaar inkomen vertragen tot gemiddeld 1,2 % in de periode 2020-2023, ondanks een lichte versnelling van de groei van de reële bruto-uurlonen. De consumptieve bestedingen zouden een gelijkaardig profiel vertonen.

De volumegroei van de bedrijfsinvesteringen zou zowel in 2018 als 2019 op 3,2 % uitkomen, onder impuls van een hoge industriële capaciteitsbezettingsgraad, gunstige afzetperspectieven en een hoge rendabiliteit. Vervolgens zou die groei terugvallen tot 2,3 % in 2023. De volumegroei van de investeringen in woongebouwen zou dit jaar beperkt blijven tot 0,5 %, maar zou iets meer dynamisch zijn in 2019-2021 en ondersteund worden door nog steeds aantrekkelijke kredietvoorwaarden en een gunstige koopkrachtontwikkeling. De groei van de investeringen in woongebouwen zou vervolgens terugvallen bij een geleidelijk aantrekkende langetermijnrente.
De investeringen van alle deelsectoren van de overheid, maar in het bijzonder die van de lagere overheid, zouden een zeer sterke reële groei laten optekenen in 2018, wat resulteert in een investeringsgroei voor de gezamenlijke overheid van 10,6 %. Vervolgens zouden de overheidsinvesteringen – ondanks soms aanzienlijke jaarlijkse schommelingen – licht stijgen: de forse daling van de investeringen van de lagere overheid na de verkiezingen zou worden gecompenseerd door belangrijke investeringen van Defensie en van de gemeenschappen en gewesten (in het bijzonder het Oosterweelproject in Vlaanderen). Aan het einde van de periode zouden de overheidsinvesteringen opnieuw aantrekken gezien de verkiezingscyclus bij de lagere overheid en de uitrustingsprojecten van Defensie.

Ondanks de stijging van de loonkosten op middellange termijn zou de inflatie ruimschoots onder de grens van 2 % blijven

In overeenstemming met de maximale toename die werd overeengekomen in het kader van het meest recente interprofessioneel akkoord zouden de bruto-uurlonen vóór indexering in de marktsector, na een toename met 0,4 % in 2017, stijgen met 0,7 % in 2018. Gegeven de bijkomende loonlastenverlagingen die gepland zijn in het kader van het tweede luik van de taxshift en de indexering, zouden de nominale arbeidskosten per uur met 1,9 % stijgen in 2018. Nadien zou de groei van de bruto-uurlonen vóór indexering versnellen van 0,8 % in 2019 tot gemiddeld 1,0 % over de periode 2020-2023. Bijgevolg – en rekening houdend met de toename van de loonsubsidies voor ploegenwerk in de bouwsector – zou de stijging van de nominale arbeidskosten per uur in 2020 nog beperkt zijn, maar vervolgens aantrekken tot gemiddeld 2,7 % over 2021-2023.

De inflatie, gemeten aan de hand van het nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen, zou dit jaar (2,0 %) nauwelijks lager liggen dan in 2017 (2,1 %), een jaar waarin de energieprijzen ook fors stegen. De inflatie zou nadien afkoelen tot gemiddeld 1,7 % per jaar.

Nog steeds sterke werkgelegenheidscreatie in de diensten; beperkter banenverlies in de verwerkende nijverheid en duidelijk herstel in de bouw

Over de gehele periode 2018-2023 neemt de binnenlandse werkgelegenheid toe met 249 000 personen, gevoelig meer dan in de zes afgelopen jaren (+ 188 000 personen). De toename van de werkgelegenheid in de marktdiensten (+225 000 personen) zou echter nauwelijks hoger zijn dan tijdens de periode 2012-2017 (+215 000 personen). De grootste verschillen met de afgelopen zes jaar zijn te vinden in de industriële takken. Terwijl over de periode 2012-2017 bijna 41 000 banen verloren gingen in de verwerkende nijverheid, zou dat verlies beperkt blijven tot 17 000 banen tegen 2023. In de bouwnijverheid zouden 24 000 bijkomende arbeidsplaatsen worden gecreëerd over de periode 2018-2023, vooral in het begin van de projectieperiode, wanneer de groei van de werkgelegenheid ondersteund wordt door bijkomende loonsubsidies. In de niet-verhandelbare diensten blijft de werkgelegenheid toenemen (+ 15 000 personen), maar meer beperkt dan tijdens de zes afgelopen jaren.

Volgens de definitie die gehanteerd wordt in het kader van de EU2020-strategie, klimt de werkgelegenheidsgraad van 68,5 % in 2017 tot 70,4 % in 2020 – gevoelig lager weliswaar dan de doelstelling van 73,2 % die België voor dat jaar vooropstelde – en tot 71,9 % in 2023.

De werkloosheidsgraad daalt aanzienlijk en bereikt in 2023 zijn laagste niveau sinds de tweede helft van de jaren 70

Het aantal werklozen zou dit jaar sterk afnemen (-46 000 personen). Tijdens de periode 2019-2020 halveert de afname van de werkloosheid echter (-25 000 personen per jaar) door een minder uitgesproken banengroei, gecombineerd met een aanzienlijke stijging van de beroepsbevolking. Die laatste wordt ondersteund door een afnemende tendens naar een zwakkere participatie in de jongere en middenleeftijdsklassen, terwijl de eindeloopbaanmaatregelen zorgen voor een stevige extra impuls aan de participatie in de hoogste leeftijdsklassen (55-64 jaar). Nadien blijft de afname van de werkloosheid vrijwel even sterk (-24 000 personen) aangezien de groei van de werkgelegenheid verder vertraagt, maar ook de groei van de beroepsbevolking aan kracht verliest. Dat komt omdat demografische veranderingen steeds negatiever bijdragen tot de groei van het arbeidsaanbod en de impact van de eindeloopbaanmaatregelen uitdooft. De werkloosheidsgraad zou dalen van 10,4 % in 2017 tot 9,5 % in 2018 en 7,2 % bereiken in 2023, wat ongezien is sinds de tweede helft van de jaren 70.

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt die bepaalde risico’s inhouden

Het hier voorgestelde scenario voor de arbeidsmarkt gaat gepaard met risico’s die des te groter zijn gezien de snelle veranderingen in de afgelopen jaren. De krapte in bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt (regio’s, beroepen, vaardigheden) kan vergroten en de stijging van de activiteits- en werkgelegenheidsgraden in de klasse 55-64 jaar kan worden vertraagd door een versnelde uitstroom van activiteit naar invaliditeit. De nadruk die wordt gelegd op loopbaanverlenging in een tijd waarin de activiteitsgraden in de jongere leeftijdsklassen, en met name onder laaggeschoolden, onder druk zijn komen te staan, heeft bovendien de vergrijzing van de werkgelegenheid versneld.
Na een aanzienlijke verbetering in 2017 blijft het overheidstekort stabiel in 2018, maar bij ongewijzigd beleid neemt het opnieuw toe vanaf 2019

Het tekort van de gezamenlijke overheid zou 1,0 % van het bbp bedragen in 2018, wat een stabilisering is ten opzichte van 2017 en een aanzienlijke verbetering ten opzichte van 2016. Bij ongewijzigd beleid zou het tekort in 2019 stijgen tot 1,4 % van het bbp en in de daaropvolgende jaren schommelen rond 1,7 % van het bbp. Bijkomende budgettaire maatregelen zullen nodig zijn om het tekort verder terug te dringen, zodat kan worden voldaan aan de vereisten van het Europese stabiliteits- en groeipact.

Het tekort situeert zich vooral op het niveau van Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid) en de achteruitgang ervan wordt vooral verklaard door het verdwijnen van eenmalige factoren die gunstig zijn voor de begrotingscijfers van 2018 (zoals bijvoorbeeld de uitzonderlijke stijging van de voorafbetalingen in de vennootschapsbelasting door hogere vermeerderingstarieven), door de onderfinanciering van de taxshiftmaatregelen, door een nog steeds sterke dynamiek op het vlak van de pensioen- en gezondheidszorguitgaven ondanks de genomen maatregelen en door de geleidelijk beperktere daling van de rentelasten. Er zou ook een tekort van 0,15 % van het bbp blijven in de gemeenschappen en de gewesten.

Sinds 2015 daalt de overheidsschuld in procent van het bbp. De daling was bijzonder uitgesproken in 2017 (van 105,9 % van het bbp in 2016 tot 103,4 %) dankzij de aanzienlijke vermindering van het overheidstekort en de verkoop door de federale regering van een deel van haar participatie in BNP Paribas. De daling zou zich nadien voortzetten in een trager tempo, zodat de schuldgraad pas in 2021 onder de grens van 100 % van het bbp zou uitkomen.

Hoe moeten de cijfers uit de Economische vooruitzichten worden geïnterpreteerd?

Een van de opdrachten van het Federaal Planbureau (FPB) bestaat erin de beleidsmakers te helpen anticiperen op de toekomstige evolutie van de Belgische economie. Het FPB publiceert in juni de economische vooruitzichten voor de vijf volgende jaren. Die vooruitzichten worden voor België opgesteld binnen een internationaal kader dat voor de eerste twee jaren is gebaseerd op de lentevooruitzichten van de Europese Commissie en van Consensus Economics, en voor de daaropvolgende jaren op het door het IMF ontwikkelde internationale scenario. Bovendien worden die vooruitzichten opgesteld ‘bij ongewijzigd beleid’, wat betekent dat ze enkel rekening houden met maatregelen die formeel beslist zijn en waarvan de toepassingsmodaliteiten met voldoende precisie bekend zijn. Zo tonen ze de huidige trends en de omvang van de aanpassingen die vereist zijn om de economische beleidsdoelstellingen in verschillende domeinen te behalen.

 

Please do not visit, its a trap for bots