Page Title

Nieuws

Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…

Een scenario van krachtige groei van de economische activiteit en vooral van de werkgelegenheid in België (12/05/2011)

!

Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.

De nieuwe ‘Economische vooruitzichten 2011-2016’ voor België zijn gebaseerd op een scenario waarin de wereldeconomie zich verder herstelt.

  • De jaarlijkse groei van de Belgische economie zou zowel in 2011 als op middellange termijn boven 2 % uitstijgen. Dat zou gepaard gaan met een jaarlijkse werkgelegenheidstoename van 40 000 tot 50 000 eenheden.
  • Bij ongewijzigd beleid zou er een verschil blijven bestaan tussen de werkgelegenheidsgraad die in 2016 bereikt wordt (69,7 % EU2020-definitie) en de doelstelling voor 2020 (73,2 %).
  • Hoewel de broeikasgasemissies de reductiedoelstellingen voor de periode 2008-2012 zouden bereiken en nadien in de richting van de normen voor 2020 zouden evolueren, zouden bijkomende inspanningen nodig zijn om de doelstellingen inzake hernieuwbare energie te halen.
  • De begrotingsvooruitzichten zijn verbeterd dankzij de macro-economische context en het gevoerde begrotingsbeleid. De doelstellingen om het tekort terug te dringen tot 2,8 % van het bbp in 2012 (waardoor de procedure bij buitensporige tekorten niet meer van toepassing zou zijn) en om in 2015 een klein overschot te boeken, vormen echter een belangrijke uitdaging, gezien de omvang van de nodige structurele saneringsmaatregelen (17 miljard euro tegen 2015) en de vraag hoe die inspanning te verdelen over de beleidsniveaus.

Internationale omgeving

Dankzij de heropleving van de wereldeconomie die midden 2009 werd ingezet, nam het mondiaal bbp toe met 5 % in 2010. Ondersteund door de dynamiek van de opkomende landen zou de groei van de wereldeconomie dit jaar en volgend jaar uitkomen op 4,5 %. De heropleving van de eurozone zou afgeremd worden door de sterke stijging van de olieprijzen en door de slechte prestaties van bepaalde landen. Het monetair beleid blijft echter soepel en de financieringsvoorwaarden zijn verbeterd. Voor de eurozone wordt in beide jaren een groei van 1,7 % verwacht. Het macro-economisch scenario voor de periode 2013-2016 – gebaseerd op de ramingen van de OESO – gaat uit van een groei in de geavanceerde economieën die opnieuw vergelijkbaar is met het gemiddelde van vóór het uitbreken van de crisis. In de eurozone zou het bbp gemiddeld met 2,2 % toenemen over de periode 2013-2016.

 

Tabel 1. – Belangrijkste indicatoren van de Economische Vooruitzichten 2011-2016 (jaargemiddelden)
  2010 2011 2012 2013-2016

Bbp-groei (in procent)

2.1

2.2

2.2

2.2

p.m. bbp-groei in de eurozone

1.7

1.7

1.7

2.2

Inflatie (in procent)

2.2

3.5

2.0

2.0

Werkgelegenheid (jaarlijkse verandering, in duizendtallen)

28.6

43.0

45.0

48.4

Werkgelegenheidsgraad (20-64-jarigen, in procent - EU 2020-definitie **)

67.6

67.8

68.1

69.7*

Vorderingensaldo van de overheid (in procent van het bbp – EDP-definitie***)

-4.1

-3.8

-4.4

-3.6*

Bruto overheidsschuld (in procent van het bbp)

96.9

97.1

97.8

97.5*

Broeikasgasemissies (miljoen ton CO2-equivalenten)

129.8

128.6

128.9

129.6*

* einde van de periode.
** Eurostat-concept.
*** Procedure bij buitensporige tekorten.

Drie belangrijke risico’s zouden dit internationaal scenario kunnen ondermijnen: de budgettaire toestand van een belangrijk aantal landen en de financiële risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan, de volatiliteit van olie- en andere grondstoffenprijzen, die onderworpen is aan diverse onzekerheden, vooral van geopolitieke aard, en de oververhitting van verschillende opkomende economieën. Anderzijds is het, rekening houdend met de laatst beschikbare indicatoren, niet uitgesloten dat het herstel van de activiteit in de geavanceerde economieën in 2011 sterker is dan in het voorliggend scenario.

Belgische economische groei

In dit scenario zou de groei van de Belgische economie 2,2 % per jaar bedragen in 2011 en 2012 – een bevestiging van de duidelijk betere prestatie dan die van de eurozone sinds het uitbreken van de crisis – en dat groeitempo zou aanhouden op middellange termijn.

In 2011 zou de economische groei ondersteund worden door een groeiversnelling van de particuliere consumptie (1,6 %) en door een positieve investeringsgroei. Vooral de overheidsinvesteringen zouden een zeer dynamische ontwikkeling vertonen (10,7 %) in de aanloop naar de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2012. In 2012 zou de groei van de particuliere consumptie (1,8 %) en van de privé-investeringen (2,5 % voor de gezinnen en 3,3 % voor de ondernemingen) verder aantrekken. Vanaf 2013 zou de dynamiek van de binnenlandse en de buitenlandse vraag haar historische trend benaderen. Na een daling in 2011 (tot 1,6 % van het bbp) als gevolg van de stijging van de grondstoffenprijzen, zou het lopend extern overschot gestaag toenemen tot 2,6 % van het bbp in 2016 dankzij de gunstigere internationale context.

Werkgelegenheid en werkloosheid

Wat de werkgelegenheid betreft, heeft België de crisis opmerkelijk goed doorstaan. In 2010 knoopte de werkgelegenheid bij de ondernemingen opnieuw aan met een positieve groei (+ 27 000 eenheden) en deed daarmee de terugval van 2009 teniet. Hoewel het nog voorbarig is om een volleding sluitende verklaring te geven voor die onverwacht sterke werkgelegenheidsgroei in 2010, kunnen een aantal factoren aangehaald worden. Daarbij neemt het systeem van tijdelijke werkloosheid voor arbeiders, dat als antwoord op de economische crisis eerst versterkt werd en vervolgens gedeeltelijk uitgebreid naar bedienden, een belangrijke plaats in, alsook de voortdurende uitbreiding van de dienstenchequewerkgelegenheid.

De toename van de werkgelegenheid bij de ondernemingen bereikt in 2011 44 000 eenheden en tijdens de periode 2012-2016 gemiddeld 46 000 eenheden per jaar (waarvan iets minder dan 10 000 in het kader van dienstencheques).

Rekening houdend met een stijging van de werkgelegenheid bij de overheid, zou de totale werkzame bevolking toenemen met 43 000 eenheden in 2011 en gemiddeld met 48 000 eenheden per jaar tijdens de periode 2012-2016. De werkgelegenheidsgraad, zoals gedefinieerd in het kader van de EU2020-strategie, zou stijgen van 67,6% in 2010 tot 69,7 % in 2016. Bij ongewijzigd beleid blijft er dus nog een aanzienlijk verschil met de doelstelling van 73,2 % die België vooropstelt tegen 2020.

Het aantal werklozen zou in 2011 afnemen met 8 000 eenheden. De daling van de werkloosheid zou iets minder uitgesproken zijn in 2012 (3000 eenheden), maar daarna jaar na jaar versterken (tot 16 000 personen in 2016). Van 2013 tot 2016 zou de werkloosheid in totaal afnemen met 47 000 eenheden en uitkomen op 596 000 personen in 2016. De werkloosheidsgraad zou terugvallen van 12,6 % van de beroepsbevolking in 2010 tot 11 % op het einde van de periode (administratief concept, inclusief de volledig uitkeringsgerechtigde niet-werkzoekende werklozen). Op basis van een internationaal vergelijkbare definitie van werkloosheid (Eurostat-concept) zou de werkloosheidsgraad afnemen van 8,3% in 2010 tot 7,3% in 2016, terwijl hij in 2010 gemiddeld 10% bedroeg in de eurozone.

De goede prestatie van de arbeidsmarkt in 2010 die zich ook in 2011 zou voortzetten, was een verrassing en heeft aldus het pessimisme of de voorzichtigheid die opdoken in alle voorspellingen van de voorbije twee jaar tegengesproken. Die prestatie is ook uitzonderlijk vergeleken met de gehele eurozone en de meeste eurolidstaten. Hoewel bepaalde structurele ontwikkelingen van de Belgische arbeidsmarkt (sectorale verdeling van de groei, dynamiek van het arbeidsaanbod) hebben bijgedragen tot dit resultaat, zijn ook de economische beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de activiteit en de werkgelegenheid bijzonder doeltreffend gebleken, met name om de sterke toename van de werkloosheid en het vervroegd uittreden uit de arbeidsmarkt tegen te gaan.

Prijzen en kosten

De Belgische inflatie, gemeten aan de hand van het nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen, zou sterk aantrekken in 2011 (3,5 %). Als gevolg van de sterke stijging van de grondstoffenprijzen, vooral voor energie en landbouwproducten, zou de toename van de prijzen en de kosten in België die van onze voornaamste handelspartners overstijgen, ondanks het feit dat de loonsverhogingen omkaderd zijn door de wet ter bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.

Het ontwerp van interprofessioneel akkoord, dat werd opgesteld door de sociale partners en uitgevoerd door de federale regering, voorziet in de paritaire comités geen enkele ruimte voor de verhoging van de brutolonen vóór indexering in 2011 en beperkt die tot 0,3 % in 2012. In de veronderstelling dat de brutolonen vóór indexering die marge uitputten, zouden de nominale uurloonkosten in de sector der ondernemingen, gegeven een indexering van 3,0 % en een licht neerwaarts effect van de werkgeversbijdragen, met 2,8 % stijgen in 2011. In 2012 zou die groei beperkt blijven tot 2,7 % dankzij een zwakkere indexering (2,5 %) en een licht neerwaarts effect van de werkgeversbijdragen.

Op basis van de gebruikelijke interpretatie van de wettelijke bepalingen, zou de groei van de Belgische loonkosten vanaf 2013 nagenoeg gelijk zijn aan de gemiddelde (gewogen) groei van de loonkosten in de drie referentielanden. Tijdens de laatste vier projectiejaren zouden de nominale uurloonkosten gemiddeld met 3,7 % per jaar groeien en de brutolonen vóór indexering met 1,7 %, wat een gemiddelde jaarlijkse toename van de loonkosten per eenheid product van 2,4 % impliceert.

Zonder nieuwe schokken op de grondstoffenprijzen zou de inflatie zich bijgevolg op middellange termijn stabiliseren rond 2 %, een grenswaarde die de ECB als verenigbaar met prijsstabiliteit beschouwt.

Broeikasgasemissies

Het staat reeds vast dat de reductiedoelstelling voor broeikasgassen (BKG) uit het Kyotoprotocol ruimschoots zal worden bereikt. Over de periode 2008-2012 zou de BKG-uitstoot gemiddeld 129 miljoen ton CO2-equivalenten per jaar bedragen, of bijna 6 miljoen ton minder dan het voorziene maximum.

Tegen 2020 zal België ook moeten voldoen aan een aantal doelstellingen in het kader van het Europees Klimaat- en Energiepakket. In 2016 zouden de broeikasgasemissies van de sectoren die niet onder het Europees systeem van emissiehandel vallen, in de richting van de aan België toegekende reductiedoelstelling van -15 % (ten opzichte van 2005) evolueren. Met betrekking tot hernieuwbare energie werd België een doelstelling van 13 % van het bruto eindverbruik van energie opgelegd tegen 2020, terwijl dat aandeel bij ongewijzigd beleid 7,5 % zou bedragen. Wat betreft de doelstelling voor het aandeel duurzame brandstoffen in het totale verbruik van de vervoerssector (10 % tegen 2020), zou België, bij ongewijzigd beleid, een percentage van 5,8 % biobrandstoffen in het diesel- en benzineverbruik bereiken tegen 2016. Er zullen dus nog belangrijke inspanningen geleverd moeten worden om aan die laatste twee doelstellingen te voldoen.

Openbare financiën bij ongewijzigd beleid

Wat de overheidsfinanciën betreft, zou het tekort van de gezamenlijke overheid, dat -4,1 % van het bbp bedroeg in 2010, gevoelig afnemen in 2011. Rekening houdend met de budgettaire informatie die beschikbaar was bij het afsluiten van deze vooruitzichten zou het tekort inkrimpen tot -3,8 % van het bbp. Er kan dus verwacht worden dat de doelstelling van het Stabiliteitsprogramma voor 2011 (-3,6 % van het bbp) bereikt zal worden, eventueel dankzij enkele bijkomende maatregelen. Met de begrotingsprestatie van 2011 zou België het er in elk geval goed van afbrengen binnen de eurozone: voor de eurozone als geheel wordt een tekort verwacht dat ongeveer 1 % van het bbp hoger ligt dan dat van België en onder onze drie belangrijkste handelspartners zou Duitsland als enige een tekort optekenen dat kleiner is dan dat van België (in procent van de overeenkomstige bbp’s).

Bij ongewijzigd beleid zou het tekort in 2012 gevoelig toenemen tot -4,4 % van het bbp. Die toename is vooral te wijten aan de effecten van de rentestijging in 2011 op de rentelasten en op de ontvangsten uit de vennootschapsbelasting door een toename van de notionele interest (wat kan vermeden worden door het plafond voor de rentevoet dat in 2010 en 2011 van toepassing was, te verlengen). Het tekort zou vanaf 2013 geleidelijk afnemen en uitkomen op -3,6 % in 2016. Vandaar dat zelfs zonder nieuwe maatregelen de schuldgraad van de gezamenlijke overheid vrijwel niet zou toenemen (van 97,1 % van het bbp dit jaar tot 97,5 % in 2016) en de symbolische grens van 100% niet zou overstijgen. Niettemin zou het traject om het tekort af te bouwen, structurele saneringsmaatregelen ten belope van 17 miljard euro impliceren om in 2015 opnieuw een evenwicht te bereiken.

De geleidelijke verbetering van de budgettaire situatie vanaf 2013 zou in eerste instantie voortvloeien uit een daling van de werkingskosten van de overheid (op basis van een projectie die het restrictieve uitgavenbeleid van de laatste jaren voortzet) en uit de postelectorale terugloop van de investeringen van de lagere overheid. De verhoging van de verplichte heffingen op arbeid als gevolg van de toename van de werkgelegenheid en de lonen zou ook bijdragen tot die verbetering. De sociale uitgaven zouden echter stijgen in procent van het bbp en de indirecte belastingen zouden dalen. Globaal genomen zouden de primaire uitgaven over de periode 2013-2016 dalen met 0,7 % van het bbp en zouden de ontvangsten toenemen met 0,3 %.

De verdeling van het vorderingensaldo over de deelsectoren van de overheid geeft aan dat het saldo van de federale overheid verslechtert van -3,3 % van het bbp in 2011 tot -3,5 % in 2012. De rekening van de sociale zekerheid zal in evenwicht zijn in 2011 dankzij de bijzondere rijkstoelage die wordt gestort door de federale overheid, maar zou vanaf 2012 opnieuw een tekort vertonen (-0,5 %). Het tekort zou de volgende jaren vrijwel gelijk blijven.

Tabel 2. – Vorderingensaldo van de overheid (in procent van het bbp – EDP-definitie)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Gezamenlijke overheid

-4.1

-3.8

-4.4

-4.1

-4.0

-3.8

-3.6

Entiteit I

-3.2

-3.3

-4.0

-3.9

-4.0

-3.9

-3.9

Federale overheid

-3.1

-3.3

-3.5

-3.4

-3.5

-3.5

-3.5

Sociale zekerheid

-0.1

-0.0

-0.5

-0.5

-0.5

-0.4

-0.4

Entiteit II

-0.9

-0.5

-0.5

-0.2

0.0

0.1

0.2

Gewesten en Gemeenschappen

-0.7

-0.1

0.0

0.1

0.2

0.4

0.5

Lagere overheid

-0.2

-0.4

-0.5

-0.3

-0.2

-0.3

-0.3

Het saldo van de deelsector van de gemeenschappen en de gewesten verbetert duidelijk in 2011, vooral onder impuls van de sterke stijging van de ontvangen middelen in het kader van de Bijzondere Financieringswet. Die deelsector zou een begrotingsevenwicht bereiken in 2012 en vervolgens, uitgaand van een ongewijzigd beleid dat deels het vrij restrictieve beleid sinds 2009 weerspiegelt, overschotten optekenen die oplopen tot 0,5 % van het bbp in 2016. De lagere overheid zou over de gehele projectieperiode een tekort optekenen. Dat tekort zou groter zijn in 2012 (-0,5 %) door de electorale cyclus van de investeringen en zich nadien stabiliseren rond -0,3 % van het bbp. In totaal zou Entiteit II (Gewesten, Gemeenschappen en lagere overheid) vrijwel in evenwicht zijn in 2014 en in 2016 een overschot van 0,2 % van het bbp boeken.
De toename van de rentevoeten in 2011 en de opwaartse risico's op de toekomstige rentevoeten geven aan dat de budgettaire houdbaarheid op middellange termijn zeer kwetsbaar blijft. De houdbaarheid zal niet verbeteren zonder belangrijke structurele aanpassingen en de invoering van een intern stabiliteitspact dat de te leveren inspanningen verdeelt over de verschillende beleidsniveaus.

  Beschikbare gegevens

None
Please do not visit, its a trap for bots